Background: Early childhood caries is considered one of the most prevalent diseases in childhood, affecting almost half of preschool-age children globally. In the Netherlands, approximately one-third of children aged 5 years already have dental caries, and dental care providers experience problems reaching out to these children. Objective: Within the proposed trial, we aim to test the hypothesis that, compared to children who receive usual care, children who receive the Toddler Oral Health Intervention as add-on care will have a reduced cumulative caries incidence and caries incidence density at the age of 48 months. Methods: This pragmatic, 2-arm, individually randomized controlled trial is being conducted in the Netherlands and has been approved by the Medical Ethics Research Board of University Medical Center Utrecht. Parents with children aged 6 to 12 months attending 1 of the 9 selected well-baby clinics are invited to participate. Only healthy children (ie, not requiring any form of specialized health care) with parents that have sufficient command of the Dutch language and have no plans to move outside the well-baby clinic region are eligible. Both groups receive conventional oral health education in well-baby clinics during regular well-baby clinic visits between the ages of 6 to 48 months. After concealed random allocation of interventions, the intervention group also receives the Toddler Oral Health Intervention from an oral health coach. The Toddler Oral Health Intervention combines behavioral interventions of proven effectiveness in caries prevention. Data are collected at baseline, at 24 months, and at 48 months. The primary study endpoint is cumulative caries incidence for children aged 48 months, and will be analyzed according to the intention-to-treat principle. For children aged 48 months, the balance between costs and effects of the Toddler Oral Health Intervention will be evaluated, and for children aged 24 months, the effects of the Toddler Oral Health Intervention on behavioral determinants, alongside cumulative caries incidence, will be compared. Results: The first parent-child dyads were enrolled in June 2017, and recruitment was finished in June 2019. We enrolled 402 parent-child dyads. Conclusions: All follow-up interventions and data collection will be completed by the end of 2022, and the trial results are expected soon thereafter. Results will be shared at international conferences and via peer-reviewed publication.
LINK
Het doel van dit proefschrift betrof het verkennen van attituden en afwegingen rond taakherschikking tussen tandartsen en mondhygiënisten. Daarnaast werd nagegaan welke sociale kenmerken studenten toeschrijven aan elkaar, zichzelf en beide beroepsgroepen. Vervolgens werd het effect van een psychologische interventie in een onderwijssetting onderzocht op interprofessionele communicatie en percepties ten aanzien van interprofessionele taakverdeling. Tandartsen en mondhygiënisten hebben verschillende attituden ten opzichte van taakherschikking, vooral wat betreft de vrijgevestigde praktijk van mondhygiënisten. Dit laatste wordt het minst gewenst door tandartsen. Tandartsen en mondhygiënisten hebben verschillende afwegingen wanneer men een voor- of tegenstander is van dit beleid. De interprofessionele relatie tussen tandartsen en mondhygiënisten komt tot uiting in de attributie van specifieke sociale kenmerken. Tandheelkunde en mondzorgkunde studenten zijn beide de mening toegedaan dat tandartsen meer dominant zijn dan mondhygiënisten. Het faciliteren van interprofessionele groepsvorming kan zowel interprofessionele hiërarchie als tandarts-gecentreerde taakverdeling reduceren. Tijdens het eerste onderzoek (Hoofdstuk 2) werden verschillen tussen tandartsen en mondhygiënisten ontdekt ten aanzien van de taakuitbreiding van de mondhygiënist. De helft van alle tandartsen en de meeste mondhygiënisten hebben hierover een positieve attitude. Een interprofessionele kloof werd gevonden ten aanzien van de zelfstandige praktijkvoering van mondhygiënisten. Een minderheid van alle tandartsen heeft hierover een positieve attitude vergeleken met een meerderheid van alle mondhygiënisten. Dit suggereert dat de acceptatie van een zelfstandige mondhygiënist een groot obstakel is wanneer men taakherschikking wil implementeren. Tandartsen willen controle over de mondhygiënist behouden, daarom is het waarschijnlijk dat taakdelegatie boven taaksubstitutie wordt verkozen. Dit laatste betreft taakherschikking met professionele autonomie.
The aim of this systematic review was to examine the association between malnutrition and oral health in older people (≥ 60 years of age). A comprehensive systematic literature search was performed in four databases (PubMed, CINAHL, Dentistry and Oral Sciences Source, and Embase) for literature from January 2000 to May 2020. Both observational and intervention studies were screened for eligibility. Two reviewers independently screened the search results to identify potential eligible studies, and assessed the methodological quality of the full-text studies. A total of 3240 potential studies were identified. After judgement for relevance, 10 studies (cross-sectional (n = 9), prospective cohort (n = 1)) met the inclusion criteria. Three studies described malnourished participants as having fewer teeth, or functional (tooth) units (FTUs), compared to well-nourished participants. Four studies reported soft tissue problems in malnourished participants, including red tongue with blisters, and dry or cracked lips. Subjective oral health was the topic in six studies, with poorer oral health and negative self-perception of oral health in malnourished elderly participants. There are associations between (at risk of) malnutrition and oral health in older people, categorized in hard and soft tissue conditions of the mouth, and subjective oral health. Future research should be focused on longitudinal cohort studies with proper determination of malnutrition and oral health assessments, in order to evaluate the actual association between malnutrition and oral health in older people.
Het doel van het project is om inzicht te krijgen in praktische en commerciële haalbaarheid rondom de Aquabooster van het bedrijf Wabbi dat eigendom is van studentondernemer Faik Durmus. Het onderzoek waaruit de Aquabooster is ontstaan is gedaan door studenten van de opleiding Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek aan de Saxion Hogeschool. Daarmee borduurt dit project voort op praktijkgericht onderzoek vanuit een kennisinstelling. De Aquabooster is het enige product van het bedrijf Wabbi. De Aquabooster reinigt herbruikbare flessen (zoals de Dopper®) van consumenten met als doel de levensduur te verlengen en de afvalberg te verlagen. Hiermee hoopt Wabbi bij te dragen aan SDG12: ‘Responsible consumption and production’. De belangrijkste projectactiviteiten om het doel te realiseren omvatten: a. Het bouwen van meerdere prototypes; b. Validatie van de prototypes in relevante fieldlabs teneinde feedback uit de markt te krijgen; c. Onderzoek naar Intellectueel Eigendom; d. Schrijven van een businessplan. Deze activiteiten moeten er toe leiden dat er een beeld ontstaat over de potentie van Wabbi met haar Aquabooster. Het project duurt 9 maanden en het budget bedraagt conform begroting €40.000. De projectpartners zijn: Wabbi, Het Saxion Centrum voor Ondernemerschap (penvoerder), de lectoraten Mechatronica en Industrial Design en een partner ten aanzien van het onderzoek naar Intellectueel Eigendom (wordt nog gezocht). Aanvullend worden studenten ingezet om feedback uit de markt te krijgen en deelsystemen te ontwikkelen.
Ondanks alle preventieve maatregelen die deskundigen infectiepreventie toepassen in zorgomgevingen, lopen naar schatting jaarlijks ruim 100000 mensen in Nederland een ziekenhuisinfectie op. Door de omgeving van patiënten te behandelen met antimicrobiële coatings (AMCs) is het mogelijk de aangroei van bacteriën terug te dringen en daarmee mogelijk het aantal ziekenhuisinfecties te reduceren. Het gebrek aan kennis over deze innovaties in de gezondheidszorg, en het ontbreken van praktijkbewijs zorgt ervoor dat deze AMCs nog weinig worden toegepast in zorgomgevingen. Professionals uit de zorg, die de verantwoordelijkheid dragen voor infectiepreventie, zijn dringend op zoek naar instanties die hen kunnen helpen om onafhankelijk onderzoek te doen naar de toepassing van AMCs in hun zorginstelling en zo te weten te komen of dit een aanvullende maatregel kan zijn om ziekenhuisinfecties terug te dringen alsmede de hoge kosten die gepaard gaan met (preventie van) uitbraken van micro-organismen. Door de jarenlange ervaring die Zuyd heeft met onderzoek naar AMCs kwam deze praktijkvraag bij het onderzoeksteam van Zuyd terecht. Zuyderland locaties Geleen en Heerlen, en Vie Curi stellen hun faciliteiten ter beschikking om onderzoek in een living lab situatie mogelijk te maken. In dit project wordt reeds bestaande kennis over AMCs gebruikt en vertaald naar specifieke situaties in de gezondheidszorg. Er wordt onderzocht hoe AMCs geïntroduceerd kunnen worden in de omgeving van patiënten, rekening houdend met wet- en regelgeving. Via pilotexperimenten wordt de effectiviteit en werking van AMCs in patiëntenkamers onderzocht, samen met professionals uit het werkveld. Implementatie van AMCs heeft gevolgen voor het infectiepreventiebeleid en de werkzaamheden van professionals actief in infectiepreventie. De resultaten van dit project zullen worden ingezet in de infectiepreventie van deelnemende ziekenhuizen. Via de in dit project te realiseren beschrijving van Best Practices voor implementatie van AMCs in de zorgomgeving staat de weg open voor een bredere toepassing in de gezondheidszorg.
Wereldwijd neemt de vraag naar grondstoffen toe en worden meer materialen gebruikt dan onze aarde kan leveren. Daarom streeft Nederland naar een volledig circulaire economie in 2050. De zorg vormt een groot onderdeel van onze economie en veroorzaakt veel afval. Het circulair maken van de bedrijfsvoering in de zorg is extra uitdagend, enerzijds vanwege de hoge eisen aan hygiëne en infectiepreventie, anderzijds vanwege de complexiteit van de organisaties met veel beslisactoren. Samen met negen bedrijven, drie ziekenhuizen en netwerk-brancheorganisaties gaan de lectoraten ‘Supply Chain Finance’ en ‘Netwerken in een Circulaire Economie’ van Windesheim, lectoraat Healthcare Logistics van HAN en Professorship of Design for Sustainability van TU Delft onderzoeken op welke wijze mkb-ondernemingen, door middel van innovaties in producten, processen, informatiegebruik en businessmodellen, kunnen bijdragen aan het vergroten van de circulariteit van de zorg. Aanleiding voor dit project zijn de praktijkvragen van mkb-ondernemingen die disposables leveren aan ziekenhuizen: Hoe kan het mkb samen met de ziekenhuizen het gebruik van disposables in ziekenhuizen herontwerpen en verkopen, om zo ook stappen te zetten in het circulair maken van de zorgsector? Innovatie voor de zorg is kostbaar, vooral door de hoge eisen die gelden voor producten. Door het hoge risico en kosten is de markttoetredingsdrempel voor mkb-ondernemingen hoog. Mkb-ondernemingen zoeken daarvoor in dit project naar samenwerking in de keten om krachten te bundelen en voor toegang tot kennis hoe tot duurzame oplossingen te komen is. In vier cases worden oplossingen ontwikkeld voor specifieke innovatievragen van praktijkpartners. In elke case wordt samengewerkt door studenten, deskundigen uit het werkveld en docent-onderzoekers. Uit de cases worden algemene lessen getrokken hoe tot succesvolle duurzame innovaties te komen is in vergelijkbare contexten. De kennis uit dit onderzoek wordt actief verspreid onder relevante stakeholders, via onderwijs, publicaties in vaktijdschriften en presentaties op evenementen van het netwerk van het consortium.