Op zes scholen in Oost-Brabant werd het afgelopen schooljaar een netwerkproject uitgevoerd onder de titel osb-verankeringsproject. Doel van het netwerk was om ideeën en materialen rond oriëntatie op studie en beroep in de vakken daadwerkelijk te verankeren in de praktijk van alledag. Het bleek een mooi, maar weerbarstig traject. Een verslag van Jan Reinartz en de begeleider Mannus Goris. Het project liep door tot eind 2000.
DOCUMENT
In het onderzoek staan vier vragen centraal: a. welke verschillende praktijken inzake loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB-praktijken) zijn momenteel in het vmbo en in het mbo te onderscheiden? b. welke LOB-praktijken dragen bij aan het verwerven van welk soort loopbaancompetenties van leerlingen in het vmbo en in het mbo? c. wat is de relatie tussen loopbaancompetenties enerzijds, en de vorming van een arbeidsidentiteit, de leermotivatie, de uitvalsdreiging en de kwaliteit van de loopbaankeuzes anderzijds? d. welke good practices op het gebied van LOB, die in de bestaande onderwijsorganisatie een min of meer vaste plek hebben gekregen, zijn in het vmbo en mbo te ontdekken?
MULTIFILE
Dit artikel gaat in op en reflecteert op de dissertatie En wat kan ik dan later worden? (Slijper, 2017). Het betreft een longitudinaal onderzoek naar het studiekeuzeproces van 89 studenten HBO-Rechten en Sociaal Juridische Dienstverlening, en de betekenis daarvan voor studiesucces.
DOCUMENT
Bijdrage aan een debat over het effect van het gebruik van het kader van tien tijdvakken (ontworpen door Wilschut e.a., gepubliceerd in 2001, en in gebruik in het geschiedenisonderwijs vanaf 2007). Onderzoek gepubliceerd door Wilschut in Beelden van tijd (2011) maakt aannemelijk dat het gebruik van zo’n tijdvakkenkader een positief effect heeft op de oriëntatie van leerlingen in de tijd. Dit artikel is een reactie op een aantal eerder in Kleio gepubliceerde artikelen waarin de waarde van het Beelden van tijd-onderzoek in twijfel getrokken wordt.
DOCUMENT
Stichting Spaarnesant spreekt de ambitie uit dat de scholen binnen de stichting met elkaar zijn verbonden door gezamenlijke kwaliteitsborging, het benutten van elkaars expertise en gezamenlijke innovatie (www.spaarnesant.nl). Het lectoraat De Pedagogische Opdracht heeft in haar onderzoeksagenda uitgewerkt op welke wijze het onderzoekend vermogen in de scholen kan worden versterkt en ingezet om deze ambitie te verwezenlijken (Enthoven, 2020). Stichting Spaarnesant en het lectoraat De Pedagogische Opdracht hebben gezamenlijk de intentie uitgesproken om een samenwerking hiertoe op te zetten. Het eerste thema dat in deze samenwerking centraal staat is het thema kansenongelijkheid. Stichting Spaarnesant en het lectoraat De Pedagogische Opdracht zullen samen optrekken om op onderzoekende wijze te komen tot gezamenlijke kwaliteitsborging, het benutten van elkaars expertise en gezamenlijk innovatie op het gebied van het bevorderen van de kansengelijkheid van de leerlingen binnen Spaarnesant. De eerste stappen in dit proces en de daaruit volgende plannen voor de nabije toekomst worden in het hier gepresenteerde tussenrapport beschreven.
DOCUMENT
Vanuit identiteitstheorieën richt dit onderzoek zich op de identiteitsontwikkeling van jongeren en het maken van keuzes, in het bijzonder de studiekeuze.
MULTIFILE
Hoewel het belang van een inclusieve arbeidsmarkt door beleidsmakers, werkgevers en werknemersgroot wordt geacht, blijken aspecten als gender, etniciteit, migratieachtergrond, geloof, seksuele oriëntatie, lichamelijke of psychische beperking nog altijd een rol te spelen in de kansen op een soepele in- en doorstroom op de Nederlandse arbeidsmarkt. Veel werkgevers kiezen, al dan niet bewust, in de praktijk liever voor iemand die lijkt op de bestaande ‘normmedewerker’, dan voor iemand wiens zichtbare of minder zichtbare kenmerken van dit bestaande normbeeld afwijken. Het streven naar meer inclusie staat hierdoor lang niet altijd garant voor een inclusieve werkomgeving. Kortom, organisaties willen diverser worden, maar in de praktijk lukt dat (nog) niet.
DOCUMENT
Het onderwijs aan de hogescholen is van oudsher vooral georiënteerd op de eisen die de professionele beroepspraktijk stelt. De entree van de lectoraten binnen het HBO in 2001 om de kennisfunctie van de hogescholen een extra impuls te geven, heeft aan deze oriëntatie niets veranderd1. ‘Professionalisering’ was kort gezegd de opdracht die de lectoren meekregen. Die professionalisering hield in het versterken van de externe oriëntatie binnen het hbo, de vernieuwing van het curriculum, de professionalisering van docenten en de versterking van de kenniscirculatie en kennisontwikkeling. Dit alles echter met in het achterhoofd de beroepspraktijk.
DOCUMENT