Een van de instrumenten voor de bepaling van de kwaliteit en van de aanwezigheid van opgetreden schade vormt het niet-destructief onderzoek (NDO), waarvan vele uitvoeringsvormen zijn ontwikkeld en waaraan binnen de kaders van de wetgeving en de in gebruik zijnde Codes zowel aan de apparatuur als aan de bediening eisen worden gesteld. Zo moeten ook de uitvoerders van NDO in de praktijk gecertificeerd zijn.
DOCUMENT
Dagelijks worden zeer veel voorwerpen en constructies door middel van lassen gerepareerd. Of dit altijd juist gebeurt of dat de reparatie op de juiste wijze wordt aangepakt, is veelal de vraag. Vaak is er grote tijdsdruk en daardoor nauwelijks tijd de reparatie goed uit te voeren. Er zijn voorbeelden te over waar men, zonder nadenken, tot een reparatie is overgegaan en waarvan de reparatie nog eens moest worden overgedaan. Door, voordat tot de reparatie wordt overgegaan, na te denken over de materiaalidentificatie, de oorzaak van de storing of defect en daarop in te spelen, kan op voorhand vaak al tijd en geld bespaard worden. Deze voorlichtingspublicatie is niet direct bedoeld voor het repareren van lasfouten in lasverbindingen zelf, maar meer voor andere defecten die zijn opgetreden tijdens bedrijf van het onderdeel. Hierbij moet worden gedacht aan slijtage, corrosie of combinaties van beide. Doorgaans geldt voor de reparatie van lasfouten echter dezelfde systematische aanpak als in deze publicatie besproken. Uiteraard gelden in ieder geval dezelfde eisen als voor de oorspronkelijke las. Daarnaast kan deze publicatie ook als hulpmiddel worden gebruikt bij het ontwerpen van constructies. De constructeur weet doorgaans of de constructie wordt blootgesteld aan slijtage en/of corrosie. Door een juiste keuze van de toe te passen materialen kan de schade, veroorzaakt door deze fenomenen worden beperkt. Basiskennis van de aard van de optredende slijtage en/of corrosie is dan wel een voorwaarde. Vandaar dat in deze publicatie de meest voorkomende vormen van slijtage en corrosie beknopt worden besproken. Deze voorlichtingspublicatie is bedoeld voor allen die te maken hebben of te maken krijgen met de selectie, toepassing en reparatie van oppervlaktelagen. Daarbij moet gedacht worden aan constructeurs, lastechnici, werkvoorbereiders, enzovoorts. Deze voorlichtingspublicatie is een update van de bestaande Praktijkaanbeveling TCV05 - "Reparatie door lassen" (uitgave NIL d.d. september 1999). De updating was noodzakelijk, omdat er enerzijds geen document beschikbaar was met een duidelijk overzicht van de (belangrijkste) oppervlaktedefecten slijtage en corrosie en anderzijds, omdat de ontwikkelingen in onder andere de nieuwe oplaslegeringen en oplasprocessen beperkingen (kunnen) stellen aan de uitvoering ervan. De in deze voorlichtingspublicatie genoemde slijtage- en corrosiefenomenen zijn die, welke het meeste voorkomen in de industrie. Deze belangrijke fenomenen worden in beknopte vorm behandeld. Doel van deze publicatie is dan ook basisinformatie te verschaffen over deze fenomenen en hoe ze te bestrijden.
DOCUMENT
Knee joint instability is frequently reported by patients with knee osteoarthritis (KOA). Objective metrics to assess knee joint instability are lacking, making it difficult to target therapies aiming to improve stability. Therefore, the aim of this study was to compare responses in neuromechanics to perturbations during gait in patients with self-reported knee joint instability (KOA-I) versus patients reporting stable knees (KOA-S) and healthy control subjects.Forty patients (20 KOA-I and 20 KOA-S) and 20 healthy controls were measured during perturbed treadmill walking. Knee joint angles and muscle activation patterns were compared using statistical parametric mapping and discrete gait parameters. Furthermore, subgroups (moderate versus severe KOA) based on Kellgren and Lawrence classification were evaluated.Patients with KOA-I generally had greater knee flexion angles compared to controls during terminal stance and during swing of perturbed gait. In response to deceleration perturbations the patients with moderate KOA-I increased their knee flexion angles during terminal stance and pre-swing. Knee muscle activation patterns were overall similar between the groups. In response to sway medial perturbations the patients with severe KOA-I increased the co-contraction of the quadriceps versus hamstrings muscles during terminal stance.Patients with KOA-I respond to different gait perturbations by increasing knee flexion angles, co-contraction of muscles or both during terminal stance. These alterations in neuromechanics could assist in the assessment of knee joint instability in patients, to provide treatment options accordingly. Furthermore, longitudinal studies are needed to investigate the consequences of altered neuromechanics due to knee joint instability on the development of KOA.
DOCUMENT