Sociaal werk is een kunde, vergelijkbaar met gezondheidskunde en onderwijskunde. Dat wil zeggen een interdisciplinaire integratie van kennisontwikkeling en praktijkverbetering vanuit een eigenstandige focus. Belangrijke toeleverende disciplines voor sociaal werk zijn met name economie, ethiek, gezondheidskunde, kennistheorie, pedagogiek, psychologie, recht en sociologie. Als onderdeel van een landelijk project gericht op het vaststellen van de gemeenschappelijke theoretische kennisbasis voor sociaal-werkopleidingen interviewden wij, de auteurs van dit artikel, academische specialisten over toeleverende disciplines. De geïnterviewden benoemen niet alleen een onderscheidende disciplinaire blik die relevant is voor sociaal werk, maar onderscheiden binnen zo’n blik ook meerdere paradigmatische perspectieven. Daarbij valt op dat wel vaker één perspectief binnen de disciplinaire blik een bijzondere positie inneemt. Redenen daarvoor zijn dat zo’n perspectief een meer omvattend karakter bezit (maatschappelijk, historisch, internationaal, intercultureel), de grenzen van het vakgebied overschrijdt (interdisciplinair) en/of een expliciete (ethische, politieke) stellingname insluit (engagement).
Debates about social theory and social policy are highly fragmented and unclear in subject and direction. A recognised paradigm is failing. Maybe we have to accept that social reality is not to reconstruct in social theory. But we certainly need social theorists and social theories to support citizens, policy makers and social workers in improving social reality. Social reality in post modern societies is to be characterized by problematic relationships among citizens and between citizens and the public sector and by a sharp rise in problematic behaviour. The affluent society has failed to create a more sensitive world where people behave more socially. The dominant social problem is no longer seen from a social economic perspective but from a social cultural one. Social competences and social capital are considerer to be essential assets to cope with life in post modern society. For people weak ties and thin trust are essential to integrate into society. Thick trust and strong ties can bind people to much and cause inflexibility. The current social problem is a matter of designing a social world where relationships and behaviour are fair and reasonable. It asks for an interesting and creative social policy and social work, not too much stressing the problematic issues but encouraging people to trust each other. Current social policy is too much focused on the needs and problems. It has to change into a more expressive social policy, a policy that people challenges to express them and to create new relationships. Social behaviour asks for flexibility and creativity, for being authentic and playing roles. Scientists, policymakers, social workers and citizens are in the same field and have access to the same knowledge.
There is a central dilemma embedded in the relationship between teachers and researchers. Teachers know the story of the classroom well, but they are seldom asked to tell their stories, nor do they usually have the opportunity. Researchers, on the other hand, are skilled at telling certain things about classrooms, but they often miss the central stories that are there. This divergence can lead to different opinions on what teaching is about and what is important within it. To bridge this gap, we describe an approach which puts the teacher and the student at the centre. With respect to emotional and behavioural problems of students, we underline the notion of student-teacher compatibility, deriving from theories emphasizing the transactional/reciprocal nature of human behaviour. One of the aims of the Lectorship and Knowledge Network Behavioural Problems in School Practice, is to identify at-risk-teachers (i.e. those most vulnerable to the presence of behaviourally challenging students and parents) so that interventions, both in initial teacher training as well as in inservice training can be applied to help them develop adequate attitudes and coping-skills. In clinical supervision, peer coaching or reflective practice, these teachers can be helped to consider in what way student and parental problem behaviour contribute to their loss of satisfaction, their feelings of self doubt, perceived disruption of the teaching process, and their frustration working with parents.
Een bottom-up-initiatief is een project dat niet vanuit de overheid of instellingen (top) wordt gestart maar vanuit burgers of eindgebruikers (bottom). We kijken in dit onderzoek naar theorieën die de bottom-up-aanpak ondersteunen. Ook doen we aanbevelingen om bottom-up initiatieven beter en sneller te laten verlopen.Doel Het doel van dit onderzoek is om nieuwe theoretische inzichten en strategieën te ontwikkelen voor stedelijke gebiedsontwikkeling. Hierbij is een sterke focus op de bottom-up aanpak. Dit houdt in dat er gekeken wordt naar initiatieven en ideeën van gebruikers of burgers (bottom) in plaats van de plannen van de overheid of instellingen (top). De bottom-up aanpak heeft veel toegevoegde waarde, maar initiatiefnemers ervaren nog veel belemmeringen. Dit onderzoek wil bijdragen aan het verminderen van die belemmeringen. Resultaten Dit onderzoek loopt. Na afloop vind je hier een samenvatting van de resultaten. Looptijd 01 september 2017 - 01 september 2021 Aanpak Achter bottom-up processen in gebiedsontwikkeling zit nu vaak weinig theorie. Het zijn intuïtieve, trial-and-error processen. Eindgebruikers en burgers werken samen met professionele partijen maar dit is nu nog niet echt gestroomlijnd. Daarom kijken we hoe partijen samenwerken en waar verbeteringen mogelijk zijn. Deze kennis gebruiken we om een theoretische en wetenschappelijke basis voor bottom-up gebiedsontwikkeling te leggen. Hierin komt naar voren welke factoren gaan bepalen of een project succesvol zal zijn. Met deze inzichten kunnen bijvoorbeeld nieuwe strategieën ontwikkeld worden, die een combinatie kunnen zijn tussen een bottom-up en een top-down aanpak.
Hbo-studenten vinden afstudeeronderzoek vaak moeilijk. Het ontbreekt hen vaak aan conceptuele begripsvorming. Zij moeten weten wat voor relevante feiten, theorieën en praktijken je nodig hebt rond een probleem. We streven naar verbetering van deze conceptuele begripsvorming.Doel Sue Ashley onderzoekt methoden om conceptueel begrip te meten en vergroten. Zij voert haar promotieonderzoek uit binnen haar eigen opleidingspraktijk in het Instituut voor International Business Studies. Zij wil daarmee de kwaliteit van conceptuele begripsvorming verbeteren. Dit onderzoek draagt bij aan de kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs. We gebruiken de resultaten om onder andere de kwaliteit van het onderwijsprogramma van International Business Studies aan Hogeschool Utrecht te verbeteren. Resultaten Resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd bij wetenschappelijke conferenties, gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften en komen uiteindelijk samen in een proefschrift. Looptijd 01 januari 2011 - 31 december 2020 Aanpak Dit promotieonderzoek betreft een samenwerking tussen de Universiteit Utrecht, Radboud Universiteit en het lectoraat Beroepsonderwijs. De promotor vanuit de Universiteit Utrecht is prof. dr. Elly de Bruijn (ook lector Beroepsonderwijs), en de co-promotor vanuit de Radboud Universiteit is dr. Harmen Schaap. Dit onderzoek bestaat uit vier studies: Bepalen van conceptueel begrip Meten van conceptueel begrip Ontwikkelen van conceptueel begrip Stimuleren van de ontwikkeling van conceptueel begrip
De bacheloropleiding sociale geografie en planologie van de Universiteit Utrecht heeft het afgelopen jaar geëxperimenteerd met community engagement. Binnen deze (pilot)cursus werken studenten in de wijk Lunetten samen met lokale actoren aan maatschappelijke vraagstukken. Een belangrijke pijler in dit proces betreft het identificeren van de lokale maatschappelijke kwesties die spelen op buurtniveau. Welke relevante vraagstukken spelen er daadwerkelijk in de wijk, en hoe kunnen we de lokale actoren hier bij betrekken? Het uitgangspunt hierbij is dat lokale actoren en inwoners beschikken over cruciale en relevante kennis die nodig is om een succesvolle samenwerking op te zetten. De ervaring van de pilotcursus leert dat het nog niet duidelijk is welke vaardigheden studenten leren binnen deze specifieke onderwijscontext. Daarbij is het van belang om te onderzoeken welke vaardigheden nodig zijn om de samenwerking tussen maatschappelijke partners en de Universiteit te versterken. Zodoende is het oogpunt van dit onderzoek gericht op de volgende hoofdvraag: Welke vaardigheden ontwikkelen bachelorstudenten sociale geografie en planologie tijdens het identificeren-, en uitwerken van maatschappelijke relevante thema’s op buurtniveau, en welke vaardigheden zijn hierbij relevant om een effectieve samenwerking met lokale actoren te onderhouden? Het onderzoek neemt hierbij de bekende uitspraak van de Romeinse filosoof Seneca als uitgangspunt 'non scholae sed vitae discimus' (we leren niet voor school maar voor het leven). Middels een literatuurstudie worden allereerst de relevante wetenschappelijke theorieën m.b.t. de effecten van rijke leeromgevingen op het opdoen van kennis en vaardigheden in kaart gebracht. Het empirische onderzoek vindt vervolgens plaats binnen de cursus Community Engagement Lunetten. Dit betreft een multiple methods approach waarbij enerzijds kwantitatieve data zal worden verzameld om de verschillende vaardigheden inzichtelijk te maken, alsmede het effect van de leeromgeving en opdrachten binnen de cursus. Daarnaast wordt er ook gebruik gemaakt van kwalitatieve onderzoeksmethoden die zullen zorgen voor meer diepgang binnen de empirische data.