Na het sluiten van de verzorgingshuizen zijn woongroepen een belangrijke schakel in het aanbod van de huisvesting voor ouderen geworden. Er is een gat ontstaan in de huisvestingsvraag voor ouderen die niet langer thuis willen of kunnen wonen, maar ook niet in aanmerking komen voor opname in een verpleeghuis. De combinatie van wonen en zorg en welzijn wordt hierdoor steeds belangrijker. Onderzoekers en studenten van De Haagse Hogeschool en Erasmus School of Health Policy & Management hebben onderzoek gedaan in acht verschillende woongroepen in Den Haag, Rotterdam en Deventer om meer inzicht te krijgen in vragen zoals: waarom kiezen ouderen voor een woongroep , welke voor- en nadelen brengt het met zich mee, en welke vormen van ondersteuning ontvangen ouderen vanuit de woongroep? Daarnaast zijn we in dit onderzoek geïnteresseerd in de governance van woongroepen. Het oprichten van dergelijke collectieve woonvormen is vanwege de hoeveelheid betrokken partijen, zoals (buurt)bewoners, gemeenten en woningcorporaties, geen gemakkelijke opgave. Woongroepen zijn daarmee ook bij uitstek een urban governance vraagstuk, waarvan de uitkomsten afhangen van het samenspel tussen de betrokken partijen. Dit onderzoek richt zich daarom tevens op de vraag hoe de governance van woongroepen is georganiseerd en wat hierin verbeterd kan worden.
MULTIFILE
In dit rapport, Nieuwe woonvormen voor bijzondere doelgroepen, staan bewoners centraal die moeite hebben met zelfstandig wonen in een reguliere woning. Ze worden als ‘bijzondere groepen’ aangeduid, in het bijzonder gaat het om daklozen, verslaafden, ex-gedetineerden, psychiatrische patiënten, mensen met een verstandelijke handicap, mishandelde vrouwen, en de beruchte, wat diffuse categorie van ‘de zorgmijders’. Er is een omvangrijk institutioneel circuit die deze groepen helpt met ‘wonen’. In dit institutionele circuit spelen woningcorporaties een belangrijke rol, maar ook zorginstellingen (GGZ, verslavingszorg), reclassering, en instellingen op het terrein van de maatschappelijke opvang (zorg voor daklozen, vrouwenopvang). Genoemde instanties geven de verschillende groepen vormen van ‘woonondersteuning’ of ‘woontoezicht’ in milde en meer straffe varianten. Leidende vraag in Nieuwe woonvormen voor bijzondere doelgroepen is: wat is er te verbeteren op het punt van leren wonen en het geven van maatschappelijke kansen aan deze groepen? Is sociale stijging in hun geval mogelijk? Kunnen ze uit een situatie van afhankelijkheid naar een meer onafhankelijke vorm van wonen groeien? Om die vraag te beantwoorden zijn zes projecten nader bekeken. Projecten die als vernieuwend te boek staan. Woningcorporaties hebben in het geval van (1) Flexibel Wonen, Rotterdam-Rijnmond (2) Nieuwe Energie, Leiden en (3) Begeleid Wonen, Hoogezand, aan de basis van deze nieuwe woonvormen gestaan; het gaat respectievelijk om (1) De Nieuwe Unie/Woonstad Rotterdam, Com- Wonen en PWS, (2) Portaal en (3) Lefier. Maar ook bij Yes, Amsterdam, is een woningcorporatie betrokken (Eigen Haard). In het geval van Omnizorg ligt het initiatief bij de gemeente, en ’t Groene Sticht is een burgerinitiatief.
DOCUMENT
Geclusterde woonvormen voor zelfstandig wonende senioren lijken een oplossing om de vergrijzing het hoofd te bieden. Stimuleren van het naar elkaar omkijken zou het mogelijk maken dat ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen en minder eenzaam zijn. Hierdoor wordt wonen in een zorginstelling uitgesteld of zelfs voorkomen. Maar hoe houdbaar is het concept van onderlinge hulpverlening als de bewoners steeds ouder worden en welke kansen zijn er voor geclusterd wonen in de toekomst?
LINK
Collectief wonen biedt een mogelijk antwoord op een aantal prangede maatschappelijk uitdagingen zoals eenzaamheid en sociale achteruitgang in buurten en betaalbaar, duurzaam en zorgzaam wonen (Van Duren en Westenend, 2024). Ontevreden over het tempo waarin collectieve woonvormen op dit moment tot wasdom komen is in Gelderland de beweging van de Collectieve Huisvesters (CHV) gestart: een netwerk van private bedrijven, organisaties in het maatschappelijke middenveld zoals woningcorporaties en zorgpartijen, overheden en bestaande wooncollectieven. De missie van de CHV is om in 2033 20% van alle woningen deel van een collectief te laten zijn. Dat wil zij doen door slim bestaande kennis, kunde en netwerk te bundelen en daarmee bewonersinitiatieven in elk fase – initiëren, ontwikkelen, realiseren, beheren, en beëindigen - structureel te ondersteunen en, waar mogelijk, te versnellen. In dit onderzoek richten we ons op de eerste fase, initiëren: begeleiding naar formalisering om robuuste groepsvorming (kwaliteit) en erkenning (succes) door professionele partijen te versnellen. Ontwerptools, formats en modellen zijn in deze startfase cruciaal voor het ondersteunen van groepsvorming, onderbouwd keuzes maken, elkaar “zakelijk” vinden, aannames te testen en risico’s te mitigeren door keuze van een rechtsvorm om de volgende stap, financiering of projectontwikkeling mogelijk te maken. Welke ontwerptools en modellen daarin in de praktijk gebruikt worden, wat daarin daadwerkelijk (versnellend) werkt, wat dat vraagt van procesbegeleiders in het CHV netwerk, en welke kansen dit biedt voor creatieve professionals – als ontwerpers van modellen, tools en formats - is echter onduidelijk. We onderzoeken daarom de wijze waarop procesbegeleiders de verschillende soorten initiatiefnemers in de eerste fase van hun woonreis effectief ondersteunen, hoe kwaliteit en succes in deze fase kan worden vergroot, alsook welke kansen deze fase biedt voor CHV en creatieve professionals in het bijzonder.
De respondenten van de wooncomplexen voor ouderen die bewust kiezen voor noaberschap zijn over het geheel genomen (nog) tevredener dan de respondenten van de andere wooncomplexen. Zij maken meer gebruik van de ontmoetingsruimte, hebben meer sociale contacten en minder last van eenzaamheid. Ook nemen zij vaker deel aan gezamenlijke activiteiten. Verder ontvangen zij vaker hulp van medebewoners en bieden zij ook vaker hulp aan. Tot slot vertrouwen zij er meer op dat medebewoners ook in de toekomst bereid zullen zijn andere bewoners inclusief henzelf hulp te bieden.Nederland vergrijst in hoog tempo. Dit levert verschillende maatschappelijke vraagstukken op, waaronder het realiseren van passende woon- en zorgvormen voor senioren. Zo kiezen steeds meer groepen ouderen ervoor om samen met gelijkgestemden te gaan samenwonen. Dit gebeurt bijvoorbeeld binnen wooncomplexen zoals Knarrenhof, of het Groningse Ebbingehof.erondersteld wordt dat ouderen binnen deze wooncomplexen vaker samen activiteiten ondernemen en meer naar elkaar omkijken, ook wel noaberschap geheten. Hierdoor zouden zij langer zelfstandig kunnen blijven wonen en minder, of minder snel, formele zorg nodig hebben. Dit zou betekenen dat zij meer welzijn ervaren dan bewoners van een “standaard” geclusterde woonvorm voor ouderen, zoals een seniorenappartement met ontmoetingsruimte. Het lectoraat Gezonde Stad heeft deze aanname onderzocht.De data zijn verzameld door middel van interviews met bewoners van acht geclusterde woonvormen voor senioren. Vier van deze wooncomplexen zijn gericht op ouderen die er bewust voor kiezen samen te wonen met een groep gelijkgestemden die naar elkaar willen omkijken. Bij de andere vier wooncomplexen kiezen ouderen niet actief voor noaberschap. De interviews zijn afgenomen door studenten van de Hanzehogeschool en Hogeschool Rotterdam.Doel van het onderzoek is na te gaan of bewoners van een wooncomplex voor senioren waarbij bewust wordt gekozen voor noaberschap, meer samen doen en meer naar elkaar omkijken dan bewoners van een wooncomplex waar noaberschap geen bewuste keuze is.Dit onderzoek is onderdeel van een langjarig onderzoek vanuit het Netwerk Vitaliteit.
Nederland staat voor een grote en urgente uitdaging op het gebied van wonen, zorg en ouderen. Lokale partijen moeten aan de slag met passende woonvormen voor ouderen met of zonder (zware) zorgbehoefte. Welke inspirerende initiatieven vinden we in Nederland en wat kunnen we daarvan leren? Dat is de centrale vraag in dit project.