Dit rapport beschrijft de uitkomsten van een kwalitatief onderzoek naar de opbrengsten van het mentorproject Take 2. Het onderzoek heeft plaatsgevonden onder jongeren, die vijf tot negen jaar geleden meededen aan het dit mentorproject. Het beschrijft de opbrengsten die zij zelf toeschrijven aan hun deelname in dit project. Het project is gestart in juli 2000 in de Utrechtse wijken Pijlsweerd, Ondiep en Zuilen door de Welzijnsstichting Portes en bestaat inmiddels tien jaar. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het lectoraat Participatie en Maatschappelijke Ontwikkeling (PMO) van de Hogeschool Utrecht (HU) in samenwerking met Portes (welzijnstichting) en Two Get There (initiatiefnemer van het project). Voorafgaand aan het onderzoek is een literatuurstudie uitgevoerd en op grond van deze studie ben ik tot de onderstaande vragen gekomen. De twee hoofdvragen die ik wilde beantwoorden met dit onderzoek waren: 1. Welke opbrengsten, in de zin van betekenis voor de mentee, op de persoonlijkheid (emotioneel kapitaal), omgang met anderen, sociaal netwerk (sociaal kapitaal), schoolloopbaan (academisch kapitaal) en vrije tijdsbesteding (cultureel kapitaal) kennen oud-deelnemers van Take 2 toe aan het maatjesproject waaraan ze zes tot negen jaar geleden deelnamen, en in hoeverre zien we deze toekenning in (objectieve) gegevens bevestigd? 2. Welke voorwaarden dragen bij aan het succes van Take 2?
DOCUMENT
In EU-verband zijn door overheden afspraken gemaakt om het aantal hoger opgeleiden binnen hun beroepsbevolking te verhogen. Dit in een tijd van kleinere budgetten, lagere slagingspercentages en oplopende studieduur. Rutger Kappe achterhaalde de factoren die van invloed zijn op enerzijds het succesvol afronden van een opleiding en anderzijds het latere succes op de arbeidsmarkt. Zijn onderzoek toont aan dat bepaalde persoonskenmerken gerelateerd zijn aan studie- en werksucces. Kappe onderzocht de rol van intelligentie, persoonlijkheid, motivatie en leerstijlen voor studiesucces en vond dat het persoonlijkheidskenmerk ‘consciëntieusheid’ het best de hoogte van behaalde studiecijfers en de tijd die studenten over hun studie doen voorspelt, gevolgd door intelligentie en motivatie. Voor werksucces blijken deze kenmerken ook voorspellende waarde te hebben. Tevens zijn competenties van belang en blijken eerdere studieprestaties (cijfers) een minder belangrijke rol te spelen. Kappe geeft adviezen aan instellingen en studenten hoe zij hun kans op succes kunnen vergroten door bepaalde interventies (timemanagement, selectie) en curriculumontwikkeling
MULTIFILE
Leesvaardigheid wordt gezien als een sleutelcompetentie voor het basisonderwijs en is een sterke voorspeller van toekomstig maatschappelijk en academisch succes. Gedurende alle jaren van het basisonderwijs wordt daarom sterk ingezet op leesonderwijs op school. De leerkracht speelt hierin een grote rol, bijvoorbeeld bij het inoefenen van de verschillende vaardigheden die bij leren lezen komen kijken. Toen de scholen in Nederland tijdelijk werden gesloten en de leerlingen noodgedwongen afstandsonderwijs volgden (van 16 maart tot 25 april 2020), dienden leerkrachten in Nederland in zeer korte tijd en zonder gedegen onderwijskundig ontwerp, hun grotendeels klassikale face-to-face onderwijs om te zetten in (digitaal) onderwijs op afstand. In dit onderzoeksproject is aan de hand van de ervaringen van leerkrachten (in opleiding) onderzocht hoe het leesonderwijs op afstand was vormgegeven en wat we hiervan kunnen leren met betrekking tot toekomstige keuzes voor afstandsonderwijs.
DOCUMENT
Het doen van onderzoek in de eigen schoolpraktijk neemt in de opleiding van leraren voortgezet onderwijs in Limburg een belangrijke plaats in. Tijdens een symposiom van Academische Opleieidngsschool Limburg (AOSL)op 5 april 2012 wisselden zowel zowel aanstaande als zittende leraren hun onderzoeksopbrengsten uit. In het artikel komen onder andere AOSL projectleiders Frank Crasborn en Ton Lenders aan het woord over het belang van een dergelijk symposium.
DOCUMENT
The general problem addressed by this dissertation is the low academic success of students—measured in terms of study progress, dropout, and perceived competence (Braxton et al., 2000; Eccles & Wigfield, 2002; Entwistle & Peterson, 2004; Terenzini & Pascarella, 2005; Tinto, 1993)—in universities of applied sciences in the Netherlands. Study progress refers to the number of credits attained by students at the end of their first year, after the deadline for exams, re-sits, and assignments. Dropout occurs when a student does not continue the same programme in a following year. On a programme level, dropout is the percentage of students in a cohort that leaves during or at the end of the first year and does not continue in the following year (cf. Berger & Lyon, 2005; NVAO, 2012). Students who switch within or between institutions are not regarded dropouts on the institutional or system level, but current designs of accreditation programmes only account for dropouts and study progress on the programme level.
DOCUMENT
TitleDefining Student Success as a Multidimensional Concept: a Scoping Review (additional files)DescriptionStudent success is a critically important concept in educational assessment and research. Yet, a universal definition of the concept has not been established. A comprehensive scoping review was conducted to define student success and take inventory of associated factors. This page contains files pertaining to the publication that presents the findings.
LINK
Vanuit identiteitstheorieën richt dit onderzoek zich op de identiteitsontwikkeling van jongeren en het maken van keuzes, in het bijzonder de studiekeuze.
MULTIFILE
As labour is becoming more and more knowledge controlled, it also getting closer to the individual person. We sometimes seem to forget this. To an increasing extent it is becoming a part of oneself and therefore of the personal identity. The increasing humanization of labour asks for an HRM-policy and an organizational context in which the individual is able to identify with the organization, colleagues, customers/clients and product. Heterononimous or abstract organizations, organizations in which the employees and civilians have been reduced to numbers and in which there is no real consideration for the individual differences, have to make way for organizational structures in which the individual feels (self) responsible again. The future lies with personal, tribally inspired organizations in which managers will be leaders and where employees and managers can show social commitment. Images like that of: the egocentric boss who by making swift career moves avoids responsibility for employee/co-worker and customer/client; of colleagues taking the day off without consultation or who are putting their phone through to someone else without saying so beforehand, meeting rooms which are not being cleaned up after use and the image of a Xerox machine not being refilled up with paper by anyone, are all too frequently dismissed as not being part of productivity.
DOCUMENT
Inmiddels weten we dat veel patiënten geen op onderzoeksresultaten gebaseerde zorg krijgen of zorg krijgen die overbodig of zelfs potentieel schadelijk is. Ondanks deze kennis is minder bekend hoe deze internationaal bestaande kloof tussen onderzoek en de verpleegkundige praktijk te overbruggen is. Gebruikelijke implementatiestrategieën die deze kloof proberen te dichten, zijn vaak gericht op de individuele professional en minder vaak op de sociale omgeving of de context waarin de verpleegkundige werkzaam is. In het proefschrift van Gerda Holleman probeert zij meer inzicht te krijgen in de rol die de context heeft bij het implementeren van evidence-based practice (EBP) in de verpleegkundige praktijk. Ze maakt een onderscheid tussen drie elementen in de sociale context: de professionele verpleegkundige beroepsorganisaties, de verpleegkundige opinieleider (een gerespecteerd persoon in een gezondheidszorgorganisatie die innovatiekennis heeft en gemotiveerd is implementatie tot een succes te maken) en de verpleegkundige teams.
LINK
Al geruime tijd is bekend dat de kansen op succes voor hoger opgeleide jongeren, te weten het vinden van een stage- of afstudeerplek en het behalen van een hbo-diploma, nog altijd niet gelijk zijn voor jongeren met en jongeren zonder migratieachtergrond. De eerste groep blijft nog altijd achter, ook als zij in Nederland zijn geboren (Kappe e.a., 2014). Rond de eeuwwisseling werd de positie van niet- westerse jongeren op de arbeidsmarkt als ‘erg slecht’ getypeerd en zelfs ‘alarmerend’ genoemd (Ballafkih e.a., 2008). We zijn bijna twintig jaar verder en nog altijd is sprake van ongelijke kansen op de Nederlandse arbeidsmarkt.
DOCUMENT