Dit vervolgonderzoek bouwt voort op 'Wie dit begrijpt is gek' (Diepen & Eerd, 2019) en geeft meer inzicht in hoe er met docenten gewerkt kan worden aan bewustwording en aanpassing van hun mondelinge academische taalaanbod, zodat studenten met diverse achtergronden de stof beter kunnen begrijpen. We doelen hiermee nadrukkelijk niet op lessen taal of communicatie, maar de gesproken taal die als instrument gebruikt wordt om de leerstof over te brengen. Uit ons onderzoek blijkt dat de begeleidingsmomenten, de Handreiking en de Kijkwijzer docenten helpen om zich bewust te worden van hun eigen mondelinge taalaanbod en het effect hiervan op eerstejaarsstudenten. Ook helpt het om het taalaanbod zodanig aan te passen dat deze studenten de kans krijgen zich de aangeboden taal eigen te maken, en hierdoor meer succesvol te studeren. We adviseren om (onderdelen van) het traject te integreren in het reguliere professionaliseringsaanbod van docenten zodat het, zoals een van de deelnemers verwoordde ‘een standaardmodus in het achterhoofd’ van meer hbo-docenten wordt.
MULTIFILE
In december is de nieuwe aanvraagronde gesloten voor scholen die de ambitie hebben om onderzoek een vaste plek te geven in hun ontwikkeling. Deze academische opleidingsscholen willen door onderzoek de school binnen te halen, hun aanpak en werkwijze onderbouwen en nieuwe inzichten binnen halen. De opkomst van academische scholen past in een bredere beweging waarin de ontwikkeling van onderwijsaanpakken meer en meer neergelegd wordt op de plek waar dat hoort: namelijk bij de leraren die dat onderwijs uiteindelijk vorm geven. Dit proces krijgt op verschillende manieren vorm: door onderzoek naar effectiviteit van aanpakken zodanig op te zetten dat het meer direct aansluit bij vragen en concerns van leraren en het zodanig te rapporteren dat het beter toegankelijk is voor leraren en makkelijker te vertalen naar de eigen onderwijspraktijk. Maar ook door leraren uit te dagen tot het zelf doen van onderzoek naar de eigen school- en lespraktijk. Dit onderzoek doet verslag van beide manieren om onderzoek relevant voor de school te laten zijn. Allereerst gaat het in dit onderzoek om leraren binnen (academische) basisscholen die in ontwikkelgroepen gebruik maken van een onderzoeksmatige aanpak om hun onderwijs te verbeteren. Een boeiend en spannend proces dat nieuwe vaardigheden van leraren vraagt en een nieuwe cultuur binnen de scholen waar ze werken. Tegelijk is dit onderzoek een analyse van de wijze waarop dit proces verloopt, van wat schoolleiders en onderzoeksbegeleiders ondernemen om leerkrachten te ondersteunen in het onderzoeks- en ontwikkelproces en hoe leerkrachten die ondersteuning ervaren. Het onderzoek is uitgevoerd door Tonny Bruin, ondersteuner en adviseur van De Activiteit, expertisecentrum voor ontwikkelingsgericht onderwijs en gedurende het onderzoek lid van de kenniskring van het lectoraat Leren & Innoveren van de HvA. Daarmee gaat het dus om een onderzoek ‘van buiten’ en komt de vraag op in hoeverre dit onderzoek mank gaat aan een ‘kloof tussen onderwijs en onderzoek’. Tonny heeft verschillende maatregelen genomen om de kloof zo goed mogelijk te dichten: Allereerst komt de aanleiding voor het onderzoek vanuit de scholen zelf. Drie van de vier scholen in dit onderzoek maken deel uit van de Stichting ASKO, een bestuur voor katholiek onderwijs in Amsterdam. De OGO-scholen binnen ASKO hebben al enige jaren de status van academische opleidingsschool en proberen daarmee onderzoek een integraal onderdeel te laten zijn van het proces van onderwijsontwikkeling. In dat proces gaat het enerzijds om de vraag hoe effectief het onderwijs bijdraagt aan het leren van leerlingen en hoe dat verbeterd kan worden, maar dus ook om de vraag hoe effectief het onderzoek bijdraagt aan onderwijsverbetering en aan het leren van leerkrachten binnen de school en hoe dat verbeterd kan worden. De scholen zijn daarmee dragers van de onderzoeksvraag. Daarnaast is voor het onderzoek gebruik gemaakt van een theoretisch kader dat aansluit bij de taal en de concepten die de scholen hanteren, namelijk een theoretisch kader dat afkomstig is uit de cultuurhistorische stroming, die ook de grondslag vormt voor het OGO-onderwijs. Daarmee sluit de taal van het onderzoek zoveel mogelijk aan bij de taal van de leerkrachten. Tenslotte is het onderzoek zoveel mogelijk in dialoog met de betrokkenen uitgevoerd. Door focusgesprekken met onderzoeksgroepen, interviews met schoolleiders en onderzoeksbegeleiders en door discussie met de betrokkenen over de betekenis van de uitkomsten heeft het onderzoek geleid tot versterking van eigenaarschap en tot nieuwe inzichten bij de betrokkenen. In die zin heeft het onderzoek de betrokkenen geïnspireerd en was het aanleiding tot nieuwe impulsen in het leerproces binnen de scholen
DOCUMENT
Kenniscentrum Educatie rapportnummer 16-03 In de regio Utrecht-Amersfoort hebben vijf academische basisscholen vanaf het schooljaar 2012-2013 deelgenomen aan het vierjarige schoolverbeteringsproject: het Academische Opleidingsscholen project (AOS-project). Het uiteindelijke doel van het project was de scholen te leren systematisch en doelgericht te werken aan schoolontwikkeling. Om dit doel te realiseren is nauw samengewerkt tussen het kenniscentrum van de Hogeschool Utrecht, Instituut Theo Tijssen, het bestuur en de scholen. Deze rapportage is een bijlage bij het onderzoeksrapport dat verschenen is over het project: Op basis van data de schoolontwikkelingsagenda bepalen (2016). In deze rapportage zijn de vijf casebeschrijvingen opgenomen, die zijn geschreven door de coördinatoren van de deelnemende scholen in samenwerking met een docent van de Hogeschool Utrecht. Het doel van de casebeschrijvingen is om zicht te krijgen op het verloop van het implementatieproces op de individuele scholen. Iedere school beschrijft de resultaten die zijn behaald, de successen die zijn geboekt, maar ook de knelpunten die ze hebben ervaren tijdens de uitvoering van het project op de school.
DOCUMENT
Centraal in het werk van het lectoraat ‘Leerkracht in Samenwerken’ staat de leerkracht, die samen met ouders, professionals en de leerling werkt aan de ontwikkelingskansen van leerlingen. Taal is bij dat samenwerken tussen leerkrachten, ouders, professionals en leerlingen een cruciaal instrument en is een kernwaarde voor identiteit. Taal is de sleutel voor een succesvolle school- of levensloopbaan. Aandacht voor taal in het samenwerken is dus cruciaal. In de praktijk krijgen de meer technische aspecten van taal, zoals taal en spellingproblemen, voldoende tijd en ruimte. De taalaspecten die binnen samenwerken van belang zijn, komen minder aan bod. In dit artikel presenteren wij een voorzichtige analyse van helpende en belemmerende factoren in een klein maar belangrijk onderdeel van samenwerken, namelijk de talige interactie. Daarbij tonen we aan dat die talige interactie op zich al een complexe activiteit is. Wij gebruiken daarbij met name het bekende communicatiemodel (zender-boodschap-ontvanger) als uitgangspunt om te onderbouwen hoe leerkrachten in het samenwerken gebruik maken van taal. Na een theoretische inleiding analyseren we binnen het lectoraat verzamelde data en beargumenteren we ons pleidooi.
LINK
In lerarenopleiding in Nederland neemt onderzoek door (aankomende) leerkrachten een steeds grotere rol in. De aandacht voor onderzoek door leerkrachten blijkt onder andere uit de oprichting van verschillende academische opleidingsscholen. Eén van die academische opleidingsscholen is de Academische ASKO Opleidingsschool. Binnen die academische opleidingsscholen wordt onderzoeksmatig gewerkt aan de ontwikkeling van het onderwijs, de school en de professionaliteit van leraren. Onderzoeksmatig werken en ontwikkelen is het proces waarin vraagstukken en ontwikkelthema’s die voortkomen uit de ontwikkelagenda van de school (vanuit het schoolplan en het jaarplan) door ontwikkelgroepen van leraren en studenten vanuit een onderzoeksmatige aanpak worden opgepakt. Voor veel leraren is het doen van onderzoek binnen hun eigen les- en ontwikkelpraktijk een relatief nieuwe activiteit, waar ze weinig ervaring en deskundigheid in hebben. Ondersteuning en professionalisering is daarom noodzakelijk: Onderzoeksgroepen worden begeleid door onderzoeksbegeleiders, terwijl de onderzoekbegeleiders op hun beurt ook weer worden begeleid en ondersteund in hun rol en de uitvoering in de praktijk. Bij de ondersteuning van de onderzoeksbegeleiders wordt gewerkt met intervisie-bijeenkomsten, waarbij aan de hand van videobeelden, ingebrachte ervaringen en andere bronnen gereflecteerd is op het proces van het begeleiden van onderzoek.Tijdens de intervisie ontstaan inzichten in de wijze waarop onderzoek door ontwikkelteams binnen de scholen vorm kan krijgen. Deze inzichten vormen een praktijktheorie voor de onderzoeksbegeleiders. Hieronder wordt deze praktijktheorie geëxpliciteerd, om zo de opbrengsten overdraagbaar te maken. Het is nadrukkelijk een praktijktheorie, dat wil zeggen ontstaan op basis van de praktijk van de betrokken onderzoeksbegeleiders en hun inzichten. In die zin is de praktijktheorie subjectief en gebonden aan de specifieke groep die deelneemt aan het intervisietraject. Een praktijktheorie is niet zondermeer overdraagbaar, maar kan wel voor anderen ter inspiratie dienen. De praktijktheorie wordt na iedere intervisie-bijeenkomst aangevuld en de volgende bijeenkomst weer besproken
DOCUMENT
Het onderzoek geeft zicht op (a) in hoeverre studenten moeite hebben met het mondelinge academische taalaanbod van docenten en (b) welke factoren van invloed zijn op het wel of niet begrijpen van het mondelinge academische taalaanbod in de colleges. In het onderzoek is van zeven verschillende hoorcolleges aan eerstejaarsstudenten (elk van een andere faculteit van de HvA) een filmopname gemaakt. Elk college is integraal getranscribeerd en uit elke transcriptie zijn tien complexe talige uitingen geselecteerd, onderverdeeld in 5 categorieën: algemene academische woordenschat; specifieke academische woordenschat (vaktaal); beeldspraak; grammaticale complexiteit; en hoge informatiedichtheid. Bij de meeste categorieën was het percentage studenten dat de uiting niet moeilijk vond hoger dan het percentage docenten dat de uiting niet moeilijk vond. Er waren twee uitzonderingen: ‘beeldspraak’ en ‘algemene academische woordenschat’ (WS algemeen). Ook bleek dat de geïnterviewde studenten uit elke groep (‘migratieachtergrond’, ‘mbo-achtergrond’, ‘eerstegeneratiestudent’) moeite hadden met het begrijpen van de geselecteerde fragmenten. Bijna alle gemiddelden waren lager dan 2 ( wat stond voor ‘voldoende begrip’). De meeste moeite hadden ze met ‘beeldspraak’, de minste moeite hadden ze met ‘het begrijpen van vaktaal’. De uitingen die studenten moeilijk vonden, werden ook minder goed begrepen, behalve bij ‘grammaticale complexiteit’. Ook blijkt dat uitingen die door studenten geclassificeerd zijn als ‘niet moeilijk’, vaak toch niet voldoende begrepen zijn (< 2).Op basis van kwalitatieve analyse van de interviews van de studenten en de docenten zijn vier factoren gedefinieerd die bijdragen aan het al dan niet begrijpen van taal in de colleges: aansluiten bij kennis en vaardigheden; vormgeving van het college; wat studenten zelf (niet) doen; en helder en verstaanbaar spreken. Op basis van de bovenstaande resultaten kunnen we concluderen dat er een verschil is tussen hoe docenten hun eigen academische taalgebruik qua moeilijkheid inschatten en hoe studenten dat doen. Bovendien kunnen we concluderen dat studenten de uitingen die ze gemakkelijk vinden toch niet altijd goed begrijpen.Docenten gaan er daarnaast snel vanuit dat de stof bekend is, omdat ze dat verwachten vanuit de vooropleiding of omdat het elders al eens aan bod is gekomen, terwijl dat (lang) niet altijd een realistische verwachting is. Ook benoemen docenten soms dat ze een doel of verband in het college impliciet hebben gelaten en dan zien we bij studenten meer begripsproblemen. Docenten gebruiken onbewust regelmatig beeldspraak die voor studenten lastig te begrijpen is. Studenten denken soms dat docenten met opzet moeilijke woorden gebruiken. Ook geven sommigen aan dat ze regelmatig de keuze moeten maken tussen ‘aantekeningen maken’, ‘dingen opzoeken’ en ‘het college blijven volgen’. Lange colleges zijn qua concentratie moeilijk te volgen, maar visualisering van de stof door de docent helpt bij het begrijpen van de stof. Studenten vinden het vaak moeilijk om vragen te stellen tijdens colleges. Tot slot geven ze heel eerlijk aan dat een goede voorbereiding helpt bij het begrijpen van het college, maar ook dat ze dat niet altijd doen.
LINK
In deze publicatie is een aantal vrij willekeurige concepten gebundeld diede verbeelding een plaats geven en die niet alleen verbonden wordt met de wereldbuiten de taal, maar die ons ook laten zien hoe de taal ons kan helpen om diewereld te doorgronden. Dit alles vanuit het geloof dat taal net als het beeld directmet het artistieke onderzoek verbonden is zolang het maar vergezichten kanopenen.
DOCUMENT
In de afgelopen jaren is veel kennis opgebouwd en zijn instrumenten ontwikkeld rond het beter ondersteunen van gezinnen met een migratieachtergrond, of andere ouders en jeugdigen die soms ver afstaan van vormen van opvoedondersteuning. Deze gereedschapskist biedt een overzicht van dit soort kennis en instrumenten en verwijzingen naar waar deze te vinden zijn. Het aanbod is ontwikkeld in vier Academische Werkplaatsen, gefinancierd door ZonMw.
DOCUMENT