Siblings are important in the lives of individuals with an intellectual disability and pervasive support needs; however, adults’ experiences of the things they do with or for their siblings with pervasive support needs remain underexplored. This study examined positive and challenging aspects of their roles related to their siblings. An online questionnaire was completed by 55 adults whose siblings had pervasive support needs. An inductive approach was used to thematically analyze open-ended questions about their experiences. The respondents described rewarding experiences of being with their siblings, combined with a sense of care and responsibility, and noted how their experiences were affected by their siblings’ support needs. “Being of service” was experienced as both rewarding and as a demanding responsibility. Collaboration with family members and health care professionals was another overarching theme. Our findings highlighted the valuable mutual contributions of siblings in each other’s life when one of them has pervasive support needs. Understanding adults’ experiences relating to their siblings who have pervasive support needs enables service providers to facilitate their contact and support. In addition, these findings can provide input for government agencies and organizations that provide support for people with disabilities by increasing awareness about siblings’ perspectives.
DOCUMENT
Dit eindrapport behandelt het onderzoek van CDM@Airports, gericht op Collaborative Decision Making in de logistieke processen van luchtvrachtafhandeling op Nederlandse luchthavens. Dit project, met een looptijd van ruim twee jaar, is gestart op 8 november 2021 en geëindigd op 31 december 2023. HET PROJECT CDM@AIRPORTS OMVAT DRIE WERKPAKKETTEN: 1. Projectmanagement, dit betreft de algehele aansturing van het project incl. stuurgroep, werkgroep en stakeholdermanagement. 2. Onderzoeksactiviteiten, bestaande uit a) cross-chain-samenwerking, b) duurzaamheid en c) adoptie van digitale oplossingen voor datagedreven logistiek. 3. Management van een living lab, een ‘quadruple-helix-setting’ die fysieke en digitale leeromgevingen integreert voor onderwijs en multidisciplinair toegepast onderzoek.
MULTIFILE
De sector Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang (BW/MO) heeft te maken met een groeiend aantal forensische cliënten. Er is behoefte aan een overzicht van best practices, do’s en don’ts in het methodisch handelen bij deze doelgroep. De vraag die we met dit onderzoek willen beantwoorden is: Welke best practices zijn er in de BW/MO-sector voor de begeleiding van en zorg aan forensische cliënten? In het huidige onderzoek zijn - na een literatuurverkenning - op systematische wijze de ervaringen van forensisch sociaal werkers en cliënten verzameld en bestudeerd. Dit werd op verschillende manieren gedaan in drie fases: Fase 1: Verkenning: groepsinterviews bij 15 BW/MO-instellingen Fase 2: Verdieping: 11 casuïstiekbesprekingen bij BW/MO-instellingen Fase 3: Uitwisseling: een onlinebijeenkomst (forensisch carrousel) De forensische doelgroep binnen de BW/MO bestaat voornamelijk uit mannen met multiproblematiek, zoals verslaving, agressie en psychiatrische problemen. Ze wonen in verschillende beschermde woonvormen met meer of minder zelfstandigheid en (ambulante) begeleiding. De belangrijkste best practices die professionals tijdens de verkenning noemden zijn: het bieden van een duidelijke structuur en heldere kaders, investeren in de werkalliantie (onder andere vanuit de presentiebenadering), goede samenwerking met ketenpartners met duidelijke afspraken over ieders taken en verantwoordelijkheden, herstelgericht werken aan kleine doelen, werken aan destigmatisering, werken met signaleringsplannen en risicotaxaties, zorgvuldig plaatsen van cliënten en de inzet van vrijwilligers en forensische ervaringsdeskundigen. Een deel van de instellingen plaatst forensische cliënten bij elkaar (geclusterd) omdat forensische expertise dan gerichter kan worden ingezet, andere instellingen plaatsen forensische cliënten bij andere cliënten (gespikkeld) om normalisering in de hand te werken. In de verdiepingsfase kwamen de volgende best practices aan de orde met betrekking tot ketensamenwerking: duidelijkheid scheppen over rollen en verantwoordelijkheden, de cliënt zelf laten beslissen bij uitstroom na detentie met bajes-uit begeleiding, en driegesprekken organiseren met toezichthouder, begeleider en cliënt. Best practices met betrekking tot krachtgericht werken zijn: duidelijke grenzen stellen, zoeken naar datgene waar de cliënt zelf regie op kan voeren en bekrachtigen wat iemand bereikt binnen het kader van de bijzondere voorwaarden. Overige best practices zijn: zorgvuldige matching van cliënt en vrijwilliger en werken aan destigmatisering op verschillende niveaus. Tijdens het forensisch carrousel is de bredere toepasbaarheid van de verzamelde best practices verkend. Werkzame elementen van goede ketensamenwerking, krachtgericht en herstelgericht werken in relatie tot risico’s en probleemgedrag, de inzet van vrijwilligers en ervaringsdeskundigen en werken aan destigmatisering werden breed onderkend, maar er zijn ook uitdagingen. Deskundigheidsbevordering is daarmee zowel een best practice als een aanbeveling.
MULTIFILE
In het project MOVe WITh: Met Ouderen Vooruit Wandelen met Interactieve Technologie is de interactieve beweegroute ‘Walk in the ParQ’ (WITP) geëvalueerd en zijn mogelijkheden voor verbetering van de route geïnventariseerd met ouderen, zorgprofessionals en andere stakeholders. Het onderzoek is uitgevoerd met onderzoeksubsidie van Regieorgaan SIA (KIEM projectnummer KIEM.SP.02.007). De resultaten zijn samengevat in een infographic die inzicht biedt in manieren om het gebruik van WITP te stimuleren en welke stappen nodig zijn voor het implementeren van de beweegroute in andere settingen. Uit observaties en interviews onder 19 ouderen woonachtig in een verpleeghuis en een afdeling voor geriatrische revalidatie komt naar voren dat de interactieve beweegroute bewegen stimuleert en dat de bijbehorende oefeningen duidelijk zijn. Ouderen wonend in het verpleeghuis hebben wel ondersteuning nodig van een professional bij het uitvoeren van de oefeningen en het scannen van de QR-codes. Voor sommige ouderen stimuleerde de beweegroute ontmoeting met anderen. Middels een vragenlijst en focusgroep zijn in totaal 24 professionals bevraagd. Professionals zien de potentie van de route voor beweegstimulering en het verminderen van eenzaamheid onder ouderen. Belemmeringen die professionals ervaren zijn een gebrek aan tijd en kennis hoe de route in te zetten. Zij geven aan onvoldoende bekend te zijn met de route. Andere ervaren belemmeringen zijn weersomstandigheden en digitale vaardigheden van de oudere en de professional. Professionals hebben behoefte aan instructies en promotiematerialen en willen de route verder testen in de praktijk. Uit een focusgroep met 11 stakeholders komt naar voren dat een veilige omgeving, goede begeleiding en aanbod op maat belangrijk zijn voor beweegstimulering van ouderen in de buitenruimte. Er is meer aandacht nodig voor bewegen in verpleeghuizen en het bereiken van kwetsbare groepen. Ook kan meer samenwerking met het sociale domein helpen. Volgens de stakeholders kunnen digitale middelen zoals de WITP-applicatie met QR-codes ontmoeting in de wijk stimuleren, mits de locatie passend is. Concluderend zijn er een aantal belemmerende en bevorderende factoren op het niveau van betrokken professionals, stakeholders en omgeving om succesvolle implementatie van WITP te kunnen waarborgen en zo ouderen te helpen bij een actieve leefstijl.
DOCUMENT
Lerarenopleidingen hebben de verantwoordelijkheid om toekomstige leraren in te wijden in een didactiek die taalontwikkeling integreert in vakken, Taalgericht Vakonderwijs (TVO) genaamd. Met TVO bedoelen we de didactiek waarin vaktaalontwikkeling een expliciet doel is en waar onderwijs wordt gepland dat gerichte taalsteun biedt, vol interactiemogelijkheden zit en contextrijk is (Hajer & Meestringa, 2020). Leraren kunnen dan vervolgens zelf (vak)onderwijs van hoge kwaliteit bieden aan het grote aantal leerlingen in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs die ondersteuning behoeven in hun taalvaardigheid bij het leren in diverse schoolvakken. Er ligt dus een taak binnen alle lerarenopleidingen (gericht op de diverse schoolvakken c.q. vakgebieden binnen pabo’s) om een plek en vorm voor TVO te vinden binnen hun curricula. Echter, het is onduidelijk hoe opleidingen deze inbedding van TVO vormgeven. Dit rapport doet verslag van een verkennend en beschrijvend onderzoek (looptijd januari-september 2021) naar de vraag: “In hoeverre is taalgericht vakonderwijs ingebed in de lerarenopleidingen in Nederland?”, in opdracht van het lectoraat Meertaligheid en Onderwijs (HU) en het Platform Taalgericht Vakonderwijs. Om de vraag te beantwoorden werden eerst TVO-experts (n=15) van dertien eerste- en tweedegraadslerarenopleidingen en pabo’s bevraagd aan de hand van een interviewguide. Vervolgens zijn een aantal experts binnen hun opleidingen (n=4) aan de hand van een gespreksleidraad (live of digitaal) bij verschillende vakgroepen nagegaan hoe de inbedding van TVO in verschillende curriculumonderdelen vorm heeft gekregen. Via kwalitatieve data-analyse werd vervolgens in de interviewtranscripten en verkregen schriftelijke input vanuit de gespreksleidraad gezocht naar patronen in antwoorden, alsook naar opvallende verschillen. De rapportage op basis van de verkregen data is ter validering aan alle betrokken TVO-experts voorgelegd. Het belang van taalgerichte vakdidactische competenties van leraren wordt bij de bevraagden breed erkend. In de curricula kent TVO echter geen vanzelfsprekende, structurele verankering en is de mate en wijze van inbedding sterk afhankelijk van individuen en hun beschikbare tijd, prioriteit en expertise. Daardoor fluctueert de positionering van TVO in de verschillende vakken en vakgroepen, en daarmee ook het eigenaarschap. Het gebrek aan een eenduidige opvatting van TVO en taalbeleid, en de vertaalslag hiervan in de verschillende lagen van de lerarenopleiding (taalvaardigheid student, taaldidactiek student, taaldidactiek opleider), is hier mogelijk debet aan. Verder blijkt dat de opname van het thema taal en leren in landelijke beleidsdocumenten onvoldoende stuurkracht genereert om implementatie in het opleidingscurriculum af te dwingen. Op basis van de resultaten zijn de belangrijkste aanbevelingen: 1. Koppel taalontwikkeling binnen vakcontexten krachtiger aan grote beleidsthema’s (binnen de instellingen) zoals (digitale) geletterdheid, inclusie en kansengelijkheid. Dat bevordert agendering op lokaal en nadrukkelijk ook op landelijk niveau. 2. Maak doorontwikkeling van goede praktijken rond het opleiden en professionaliseren van leraren op landelijke onderzoeksagenda’s zichtbaarder. Samenwerking op geprioriteerde vragen kan lokale bevindingen helpen analyseren, good practices in beeld helpen brengen, en curriculumontwerpstudies bevorderen. 3. Zorg landelijk voor meer strategische agendering van TVO, en voor verbinding gericht op kennisdeling en -ontwikkeling van leraren (in opleiding) en hun TVO-bekwaamheden. Het gaat dan om verbinding tussen TVO-experts in instellingen, hun management en andere actoren in de kwaliteitszorg van opleidingen (zoals bijvoorbeeld vakdidactische netwerken).
DOCUMENT
Samenvattend hebben vrijwilligers en professionals een gezamenlijke verantwoordelijkheid in het bieden van adequate ondersteuning en dienen ze op harmonische wijze met elkaar samen te werken, wil er optimale ondersteuning geboden worden aan jeugdigen en/of hun gezinnen met een ondersteuningsvraag. Dit vraagt inzicht en duidelijkheid in de rol- en taakverdeling tussen beide typen ondersteuners en de daarmee gepaard gaande grenzen en verantwoordelijkheden. Vanuit de praktijk en eerder onderzoek blijkt echter dat vrijwilligers en professionals nog zoekende zijn naar heldere rolopvattingen en daarmee wat zij wel en niet van elkaar kunnen verwachten (Jansen, 2015; Scholten, 2016; Grootegoed et al., 2018). Een zoektocht die volgens Post (2017) nog eens wordt bemoeilijkt door verschillen en verschuivingen in interpretaties van centrale begrippen in de transformatie. De Utrechtse jeugdregio’s Eemland, Food Valley en Utrecht-stad hebben het lectoraat Jeugd van de Hogeschool Utrecht dan ook de vraag gesteld om te onderzoeken hoe het samenspel tussen vrijwilligers en professionals binnen hun regio verloopt.
DOCUMENT
Wat wensen wij te bereiken met de Lichamelijke Opvoeding, en welke effecten bereiken wij daad- werkelijk? Om duidelijk te maken aan politici, beleidsmakers en schooldirecties waarom het bewegingsonderwijs een belangrijke plaats ver- dient in het onderwijs, moet je dit scherp kunnen neerzetten. Een oproep tot meer evidence based practice, uitgesproken tijdens de keynote van de Thomas Oriëntatiedag 2008.
DOCUMENT
"Hoe bouwen we aan een samenleving waarin iedereen kan meedoen, tot zijn recht komt en zich veilig voelt? Hier doen de lectoraten praktijkgericht onderzoek van het Kenniscentrum Sociale Innovatie van Hogeschool Utrecht onderzoek naar, met en voor (aankomend) sociale professionals in het brede sociaal domein. Onze missie is om samen met partners uit praktijk, onderwijs en beleid bij te dragen aan ‘beter samen leven’ en het verkleinen van sociale ongelijkheid. Dit doen wij door praktijkgericht onderzoek, ontwikkeling en agendering van actuele maatschappelijke en sociale vraagstukken op het vlak van participatie, welzijn, zorg en ondersteuning, jeugdhulp, werk en inkomen, schuldenproblematiek, dak- en thuisloosheid, toegang tot recht, reclassering, sociale veiligheid, en deelname aan onderwijs, sport en cultuur. Gedurende de laatste maand van 2020 en de eerste maanden van 2021 is vanuit het Kenniscentrum voor Sociale Innovatie (KSI) van Hogeschool Utrecht (HU) onderzoek uitgevoerd naar en in goede samenwerking met de Werkwinkel in Utrecht Overvecht. De doelstelling van het onderzoek is om op basis van ervaringen van zowel klanten als professionals de succesfactoren van de Werkwinkel inzichtelijk te maken, om op basis daarvan een methodische werkwijze van de Werkwinkel te beschrijven en te ontwikkelen. Specifiek is daarbij aandacht voor de benodigde vaardigheden en competenties van de betrokkenen en voor de organisatorische randvoorwaarden die nodig zijn om activiteiten vanuit de Werkwinkel goed uit te kunnen voeren. Het huidige projectplan met daarin onder meer het concept, de leidende principes en aanpak van de Werkwinkel beschreven, dient daarbij als fundament voor de huidige werkwijze."
DOCUMENT
De mondgezondheid van veel kwetsbare zorgafhankelijke ouderen is onder de maat. Ook omdat deze groep ouderen steeds langer in hun eigen woonomgeving blijft wonen, hebben zij een verhoogde kans op het krijgen van een slechte mondgezondheid. In een onderzoek zijn de meningen, wensen en behoeft en van verschillende relevante partijen, waaronder ouderen zelf, geïnventariseerd met als doel gemeenschappelijk prioriteiten op te stellen om de mondgezondheid van ouderen te verbeteren. Het onderzoek geeft inzicht in de huidige belemmeringen, maar ook in de kansen die er zijn om de mondzorg voor ouderen beter te organiseren. Uit het onderzoek volgen prioriteiten en aanbevelingen die kunnen worden toegepast in de mondzorg voor alle ouderen, de zorgafh ankelijke ouderen in de zorginstellingen maar ook zorgafhankelijke ouderen in de thuissituatie.
DOCUMENT
Het Studieloopbaanbegeleidingsinstrument Master Ecologische Pedagogiek (SLB-MEP) is een web-based zelfassessment voor (potentiële) studenten, dat de mate van overeenstemming tussen opleidingswaarden en studentvoorkeuren inventariseert. Het instrument biedt de mogelijkheid om de keuzeprocessen van studenten en de studieloopbaanbegeleiding op afstand te ondersteunen. Dit kan daarom ook voor initiële lerarenopleidingen van belang zijn. Het ontwikkelproces combineerde een gecontextualiseerde, kwalitatieve benadering met een kwantitatieve validatiestudie 1. Het bleek dat de betrouwbaarheid en validiteit voldoende zijn. Tevens zijn de gebruikerservaringen positief.
DOCUMENT