Deze bijdrage is een tussentijdse opname in een langlopende studie naar de sociaal-ruimtelijke geschiedenis van een Maastrichtse wijk als gevolg van de negentiende-eeuwse industrialisatie. Op de eerste plaats toonde ze de veranderingen in de sociale structuur van het Boschstraatkwartier-Oost tussen 1829 en 1904 door de opkomst van de glas- en aardewerkfabrieken van Regout: overbevolking, homogenisering, immobilisering en verpaupering. Daarna werden de wijkbevolking in 1880 en het fabrieksbevolkingsregister 1874-1885 naast elkaar gelegd en bekeken op de onderlinge relaties. Er bleek een industriële monocultuur te zijn gegroeid. Sommigen buurtbewoners behoorden tot de vaste kern van werknemers, anderen tot de flexibele schil - en beide waren een argument om in de wijk te blijven wonen! De aardewerkers, glasblazers en -slijpers waren in meerderheid jonger dan dertig en startten hun carrière vroeg. Arbeid van kinderen beneden de leeftijd van 12 jaar was een normaal verschijnsel bij de Regouts én bleef dat - in ieder geval nog minstens tien jaar lang - na de aanvaarding van het Kinderwetje in 1874. De uitspraken van Pierre Regout voor de parlementaire enquêtecommissie zetten in brede kring kwaad bloed en gaven de strijd tegen de sociale wantoestanden een stevige impuls. In dat opzicht zijn de vensters over industrialisatie en kinderarbeid uit de canon van de Nederlandse geschiedenis eigenlijk te klein. De opkomst van de sociale bewegingen rond de eeuwwisseling wordt immers beperkt tot de vrouwenemancipatie, met Aletta Jacobs als boegbeeld. De laatste paragraaf laat via de portretten van vijf families zien op welke wijze (elementen van) de sociale en economische situatie van families over enkele generaties heen kunnen worden gereconstrueerd door de personeelsadministratie van een groot industrieel bedrijf te combineren met gegevens uit woningonderzoeken, bevolkingsregisters, bedelingslijsten en fiscale kohieren. Deze bronnen bieden genealogen de mogelijkheid om hun familiegeschiedenissen te vervolledigen. In die zin sluit deze conclusie aan bij de wens uit de inleiding op ditzelfde Jaarboek van vorig jaar om meer genealogieën uit de meer recente tijd te schrijven en inventiever met bronnen om te gaan.
Dit onderzoek op het microniveau van twee families en aanverwanten heeft een te beperkte basis om definitieve conclusies te trekken. Niettemin kunnen er althans voor deze families kanttekeningen worden geplaatst bij de gedachte dat er in Maastricht sprake zou zijn geweest van een intergenerationele opvolging van negentiende-eeuwse industriearbeid en latere sociale achterstand in een wijk als het Boschstraatkwartier-Oost. De scharniergeneratie van 53 onderzoekspersonen, geboren tussen 1840 en 1890 en gecentreerd rondom Martinus Habets en Joanna Smit enerzijds en Carolus Anten en Maria Swarts anderzijds, vertoonde wel alle kenmerken van immobiliteit: zij woonden een groot deel van hun leven in de centrumwijk, gingen van daaruit bijna allemaal ooit bij Sphinx werken, trouwden met jongens of meisjes uit de onmiddellijke omgeving en gaven dat leefpatroon ook door aan hun kinderen. De aanwezigheid van de fabriek was een duidelijke reden om zich hier stevig te vestigen, maar dat wil niet zeggen dat zij alleen daar werk zochten en vonden. Dienstverbanden bij de Sphinx werden in veel gevallen afgewisseld met werk in andere sectoren. Die conclusie had Gribaudi ook al voor Turijn getrokken. Zij werkten ook veel minder bij die ene glas- en aardewerkfabriek en lieten hun toekomst zeker niet uitsluitend door de Regouts bepalen. Er groeide meer variatie in het ‘traditionele’ patroon van wonen, werken en trouwen van hun (groot)ouders, vooral omdat er daarin meer keuzes mogelijk waren. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat er geen oorzakelijke verband was tussen de sociale wantoestanden in het Boschstraatkwartier-Oost en de industrialisatie in de negentiende-eeuw. Niet te ontkennen valt dat de aantrekkingskracht van de fabrieken van Regout leidde tot een verdichting van de bewoning en de verarming van de bevolking. De onveranderlijke en ingesleten armoedecultuur, zoals Litjens die zag, is er wellicht geweest voor anderen uit de wijk, de achterblijvers die in een minder gunstige situatie verkeerden, maar de leden van deze families vertoonden meer variatie dan continuïteit.