Dit hoofdstuk bestaat uit vijf delen. In het eerste deel wordt kort aandacht besteed aan de bestuurlijke agenda’s op het gebied van digitalisering en wordt dieper ingegaan op de aanpak van online aangejaagde ordeverstoringen. In paragraaf 2 wordt er aandacht besteed aanmaatschappelijke ontwikkelingen die bijdragen aan het begrijpen van online aangejaagde ordeverstoringen. Vanaf paragraaf 3 wordt de focus verlegd naar de bestuurlijke praktijk dooraandacht te besteden aan juridische mogelijkheden en beperkingen van bestuursrechtelijke handhaving in het digitale domein. In de vierde paragraaf wordt aandacht besteed aan opvattingen,ervaringen en andere interventies die vanuit de praktijk worden aangedragen, want er zijn ook niet-juridische interventies die beproeft kunnen worden. In het vijfde en laatste deel wordtvooruitgekeken naar de toekomst en relevante vragen gesteld waar burgemeesters/gemeenten aande slag kunnen gaan rondom de aanpak van online aanjaagde ordeverstoringen
LINK
Openbare les. Toegang tot het recht is het kenmerk van een rechtvaardige samenleving waar mensen hun waardigheid op een gelijke manier op basis van wet- en regelgeving kunnen verwezenlijken, zonder het risico te lopen te worden genegeerd of vervolgd. Of je nu rijk, arm, oud, jong, gedetineerde, nieuwe Nederlander of illegaal bent: je kunt je recht zoeken. Op papier – bijvoorbeeld in wetboeken – of op internet. Zowel formele instituties – waaronder rechtbanken – als informele – zoals de Ombudsman of online mediation – houden zich bezig met geschillenbeslechting. De praktijk is echter vaak weerbarstiger. Weliswaar wordt op een globaal en statelijk niveau door het internationaal en national recht en beleid erkend dat het bevorderen van veiligheid, publieke dienstverlening en toegang tot het recht voor ieder mens van belang is. Maar op lokaal niveau – kleine bedrijven, buurten, school, werk of detentie – werkt dit doorgaans anders door. Is toegang tot het recht bijvoorbeeld relevant in een wereld waar een sloppenwijkbewoner geen mensenrecht op eigendom kan afdwingen? Waar groepen vluchtelingen in Europa geen asiel kunnen aanvragen, hoewel ze beschermd zijn door het Verenigde Naties (VN) Vluchtelingenverdrag? Of waar de neveneffecten van het internationale delen en gebruik van big data nauwelijks met een effectief rechtsmiddel aan de kaak kunnen worden gesteld?
This paper addresses one important mechanism through which the EU tries to improve the operation of its labour markets: the opening up of national borders for free worker movement within the EU. Free worker movement is a fundamental EU right; but EU enlargement begged the question of how and when to allow complete free movement to workers from those new Member States. The EU agreed upon a transitional period of up to 7 years after accession of eight new Middle and Eastern European States (EU-8) on May 1st, 2004. Duringthis transitional period Member States may apply certain restrictions on the free movement of workers from, to and between these new Member States. By 2012, all such restrictions will have been abolished. A similar procedure applies regarding the accession of two additional new Member States on January 1st, 2007. Only three of the fifteen incumbent EU Member States at the time (EU-15) chose to immediately allow free movement from workers from the EU-8. The other twelve maintained their work permit systems, albeit with some modifications. Since, some (e.g. Germany) have already decided to keep such barriers in place until 2012. The Netherlands has kept a work permit system in place up to May 1st, 2007. At that time it abolished that system and effectively extended free worker movement to include workers from the EU-8. This makes the Dutch case, at this point in time, an interesting case for which to analyse the process and effects of increased free labour movement into a national labourmarket. This paper discusses the evolution of (temporary) work migration from EU-8 countries into the Netherlands. It first addresses the flexicurity nature of EU policies towards labour market integration and towards the inclusion of new EU countries in that process. It subsequentely reviews the three socio-legal regimes that can currently apply to work performed for Dutch firms Netherlands by workers from the EU-8 (which, now, is that same as that applies for workers from the EU-15): wage employment; employment through temporary employment agencies; and self-employment. It then discusses the development of the volume of work performed by citizens from the EU-8 in the Netherlands, and socio-economic effects for both the migrant workers and Dutch society and economy. It concludes with a discussion of challenges (or the lack thereof) that this increased free movement of foreign labour caused and causes for Dutch institutions.