CINOP Expertisecentrum verkent de thematiek van een leven lang leren van verschillende kanten. Een van de invalshoeken is de rol van het roc. Hoe kan een roc individuen ondersteunen in de loopbaanvorming voor een leven lang leren? In Roc als loopbaancentrum. Een beroepspedagogisch perspectief - een verkennende studie voor het Expertisecentrum van CINOP en de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk - heeft Jan Geurts "( ) een poging gewaagd om de idealen en principes nader te formuleren en te preciseren waaraan een roc dient te voldoen om te functioneren als loopbaancentrum." Al in zijn intreerede als lector pedagogiek van de beroepsvorming aan de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk (2004) stelt Geurts, dat roc's de omslag moeten maken van opleidingenfabriek naar loopbaancentrum. Een keuze voor een uitdagende visie is van belang, maar Geurts stelt dat een loopbaancentrum zich vooral in de praktijk moet bewijzen. Zonder een goede balans tussen idealen en realiteit wordt onderwijsvernieuwing het doel, terwijl het een middel moet zijn om de maatschappelijke functie van het mbo beter waar te maken. Volgens hem horen roc's bij onderwijsvernieuwing niet uit te gaan van meer marktwerking of vraagsturing, zoals nu meestal gebeurt, maar op de eerste plaats van een verhoging van hun eigen professioneel handelen. Hij werkt hiervoor een beroepspedagogisch perspectief uit. De kern vormt een pleidooi voor een herwaardering van het beroepsbegrip. Zo onstaat een vast en inspirerend oriëntatiepunt voor leerling, school en bedrijf als het gaat om het ontwerpen en realiseren van succesvolle loopbanen. Het geschetste perspectief ziet Geurts tevens als een kans voor revitalisering van niet alleen het initiële, maar ook het postinitiële beroepsonderwijs.
In 2016 startte de Hogeschool van Amsterdam met het project Dashboardmethode. Een dashboard is een visuele weergave van de meest belangrijke informatie die nodig is in het bereiken van één of meerdere doelstellingen: geordend op een enkel scherm zodat de informatie in één oogopslag te lezen is. Meerdere steden gebruiken dergelijke dashboards, soms met een bepaald thema maar veelal om te laten zien hoe het met een stad gaat. Het is maar een voorbeeld van hoe alles in onze steden, onze ‘smart cities’, steeds meer beheerst wordt door dataprocessen en technologie. Betere toegang tot data en meer data lijken hierin het adagium: met meer informatie over problemen kunnen we ook beter beleid vormen omtrent die problemen. Hoewel dit niet evident is – want over wat voor data hebben we het dan eigenlijk? - is er wel een groeiende behoefte aan betere toegang tot data en informatie. Zeker op buurtniveau lijkt er een groeiende behoefte omdat de grote variatie van partijen, bewoners en problemen in een buurt om een effectievere aanpak van grootstedelijke problematiek vraagt. En juist op buurtniveau zien we vaak nog dat informatie niet up-to-date is en/of slecht toegankelijk is. Deze behoefte was aanleiding voor het project Dashboardmethode, waarbij het doel was het ontwikkelen van een methodiek waarbij de informatie over de problemen en ook effecten van interventies op buurtniveau gevolgd kunnen worden, begrepen en weergegeven in een ‘dashboard’. In het project staat de aanvliegroute centraal en willen we inzichtelijk maken (1) hoe de grote variatie van partijen die acteren in buurten hun informatie beter kunnen gaan delen, (2) hoe dit het startpunt wordt van een productieve dialoog waardoor (3) de samenwerking tussen lokale partijen verbetert. De eerste pilot in de Lodewijk van Deysselbuurt is inmiddels in volle gang. In deze pilot zijn we gestart met een netwerk van jongerenorganisaties die zelf een behoefte ervaren om meer kennis te delen met elkaar. In de pilot is een geleide netwerkdialoog gevoerd: in verschillende sessies is een duidelijker beeld ontstaan van de informatiebehoefte van deze professionals en het type en soort informatie dat zij met elkaar willen delen. Door een dergelijke onderhandeling over kennis te voeren wordt er gebruik gemaakt van de lokale kennis aanwezig in een wijk en wordt een informatie ‘overload’ voorkomen. Deze dialogen leidden weer tot verdere inrichting en ontwerp van het platform: zo ontstond er een iteratief proces tussen dialoog en ontwerp. Gebleken in de pilot is dat, in de ontwikkeling van een online platform, dit alleen een ‘tool’ is in het stimuleren van een offline platform, het kan nooit een vervanging zijn. De ‘tool’ op zich is niet de oplossing, maar de aanjager van een oplossing. Daarbij is het essentieel dat de netwerkleden zelf gemotiveerd zijn om een dergelijk platform vorm te geven. Deze motivatie kan alleen ontstaan als zij zelf inzien waarom het platform een mogelijke oplossing kan bieden voor de problemen die zij in hun werk tegenkomen. De nut en noodzaak moet dus duidelijk zijn, zeker met het oog op de verduurzaming van een dergelijk platform. In het vormgeven van het online platform, wordt dus tegelijkertijd ook het offline platform vormgegeven. Om dit mogelijk te maken is het belangrijk om aan te sluiten bij een bestaand netwerk in de wijk, te beginnen bij lokale sleutelpersonen. Deze personen verschaffen toegang tot het netwerk en bieden de mogelijkheid om het netwerk uit te breiden. Dit biedt kansen voor opschaling van het platform.