Only a small number of children with atypical language development who can benefit from early intervention are actually identified before reaching school age. Our aim was to explore perceptions of caregivers of monolingual and multilingual children with and without atypical language development in order to provide relevant themes for improving language screening and referral in Well Child Care (WCC). We interviewed 38 Dutch caregivers of monolingual and multilingual children with and without atypical language development. They were recruited via kindergarten, nurseries, and speech and language pathologists. First, we analyzed the interviews of caregivers of monolingual children with atypical language development and caregivers of multilingual children. Second, we adopted data source triangulation with the interviews of caregivers of monolingual children without atypical language development for further exploration of the results of the first round. Third, we categorized emerging codes across identified subthemes and themes. We identified six subthemes: (1) Perception WCC; (2) Perception consult at the WCC; (3) Opinion of the consult at the WCC; (4) Desires regarding WCC; (5) Parent factors, and (6) Child factors (first and second round). Target themes, relating to the themes and subthemes, that can be used to enhance structural language screening in WCC are: a more family oriented consult, better interprofessional collaboration, and more specific knowledge about language development and different referral routes for children with atypical language development.
DOCUMENT
In de jaren tachtig en negentig verschenen verschillende adviezen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over arbeidsparticipatie. Alle hadden tot doel de vicieuze cirkel van hoge werkloosheid en stijging van de arbeidsproductiviteit te doorbreken. Die vicieuze cirkel werkte als volgt: er is een hoge werkloosheid, daardoor wordt een groot beroep op de sociale zekerheid gedaan, als gevolg daarvan zijn de loonkosten erg hoog, daardoor wordt de arbeidsproductiviteit opgedreven, daardoor wordt de uitval uit het arbeidsproces hoog, met als gevolg dat de werkloosheid toeneemt, enzovoorts. De methode die de WRR voorstelde om deze vicieuze cirkel te doorbreken was het coute que coute verhogen van de arbeidsparticipatie. U hoort het: “een overheid die pleit voor een groei van de arbeidsparticipatie om te voorkomen dat de bedrijven de arbeidsproductiviteit steeds verder opdrijven!” Waarom is het nú de AWVN die een zodanig groot belang hecht aan de groei van de arbeidsparticipatie naast de stijging van de arbeidsproductiviteit? Dat zou je toch niet verwachten van een werkgeversvereniging die het als haar primaire taak ziet de belangen van haar leden te behartigen. Geven de werkgevers in 2008 wellicht een andere inhoud aan het begrip arbeidsparticipatie dan politici en wetenschappers in de jaren tachtig? Gaat het hen alleen om onze economie, of speelt ook solidariteit met zwakke groepen op de arbeidsmarkt een rol? En ook als het alleen om economie gaat, verdragen in dat geval vergroting van de arbeidsproductiviteit en toename van de arbeidsparticipatie elkaar? Over dit spanningsveld tussen arbeidsproductiviteit en arbeidsparticipatie wil ik het vandaag met u hebben.
DOCUMENT
TNO gebruikt Informatie en Communicatie Technologie (ICT) om producten en diensten toegankelijk te maken voor iedereen, dus ook voor speciale doelgroepen zoals gebruikers met verminderde cognitieve vaardigheden. Hierbij zetten we vaak spraaktechnologie in. Een voorbeeld hiervan is de elektronische reisassistent voor mensen met een verstandelijke beperking. Deze reisassistent kan relevante informatie voorlezen door gebruik te maken van spraaksynthese. Een ander voorbeeld is een elektronische coach voor kinderen en ouderen. Door de inzet van spraakherkenning en spraaksynthese kan op een natuurlijke manier met de e-coach gecommuniceerd worden
DOCUMENT
In het kunsten- en erfgoeddecreet werd een aparte categorie ‘Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap’ opgenomen. Zij zouden een symboolfunctie en een sensibiliserende rol voor de artistieke gemeenschap en de gehele Vlaamse bevolking moeten vervullen. Bovendien moeten ze internationale topkwaliteit aanbieden. Door een gebrekkige collectieve opdrachtomschrijving weten deze Gemeenschapsinstellingen echter niet welke service van hen wordt verwacht en dit zowel naar de artistieke gemeenschap als de bredere samenleving toe. De vage taakomschrijving stelt de instellingen met dit uitzonderlijke statuut bovendien voor een distinctieprobleem. Waarin onderscheiden ze zich van andere kunstorganisaties in Vlaanderen die op een reguliere basis tijdelijk worden gesubsidieerd? Ten slotte signaleren de Gemeenschapsinstellingen een internationaal verifieerbare discrepantie tussen een symbolische en een economische, subsidiale erkenning. Door dit alles blijft hun positie vaag tot zelfs ambivalent. Met deze vaststellingen in het achterhoofd werd een essayopdracht geformuleerd. De centrale vragen die daarin gesteld werden luiden: wat is de opdracht, taak en positie van nationale kunstinstellingen? Hoe kunnen ze ideaaltypisch functioneren en hoe doen ze dat in het buitenland? Via een interpretatieve cultuursociologische weg, geschraagd met de inzichten van de kritische theorie werd een antwoord op het voorgelegde vraagstuk gezocht. Het opstel betreft dus geen benchmarking of kunstkritisch betoog. Wel werd via diepte-interviews met beleidsverantwoordelijken en vooral stafmedewerkers van voorbeeldorganisaties in Duitsland, Engeland, Finland, Nederland en Portugal naar mogelijke pistes gekeken.
DOCUMENT
Waarom gaan mensen naar festivals? Hoe beleven ze een festival? Waarom komen ze wel of niet terug? Hoe kunnen festivalorganisatoren de motivatie en beleving van bezoekers effectief beïnvloeden? Wat betekenen sociale media voor de festivalbeleving? Antwoorden op deze vragen helpen festivalorganisatoren een uniek festival aan te bieden en effectiever resultaten te behalen en overtuigender te rapporteren naar subsidieverstrekkers en sponsors. Het Crossmedialab, onderdeel van het Kenniscentrum Communicatie & Journalistiek van de Hogeschool Utrecht, heeft onderzoek uitgevoerd naar festivalbeleving. Dit cahier geeft een overzicht van onder zochte theorieën en bevat een integraal overzicht van factoren die van invloed zijn op de festivalbeleving. Nieuwe inzichten en het uniek ontwikkelde model van festivalbeleving biedt onderzoekers, eventprofessionals en vakdocenten kansen voor verder onderzoek en praktische toepassing.
DOCUMENT