Automutilatie vertrekt vanuit een noodsituatie. Het is een poging tot evacuatie van ondraaglijke inhouden, tot vermindering van onnoembare spanningen, tot non-verbale communicatie… Het is vaak een vorm van zich behelpen zonder appel op of tussenkomst van de ander en gaat dan gepaard met verstomming, zwijgen of verzwijgen. Daden nemen de plaats in van woorden. Hier en daar kan automutilatie evolueren tot een soort verslaving of addictie, die in een spielerei wel eens met één d geschreven wordt: a-dictie. Zonder spreken. Binnen de hulpverlening is het in elk geval van het grootste belang een professionele houding en inzet te bewaren tegenover dit soms traumatiserend verschijnsel. Het is geen sinecure om de neiging tot reageren vanuit diverse negatieve gevoelens door te denken, te verteren en te bevatten. Automutilatie is een uiterst gevoelig en complex thema dat menig GGZ-werker voor bijzondere uitdagingen plaatst. Conform het profiel van deze boekenreeks wordt een en ander vanuit diverse theoretische en klinische perspectieven belicht. Zo wordt gezorgd voor meerdere kaarten die er hopelijk (nu eens naast, dan weer op elkaar) toe bijdragen een duister en onherbergzaam gebied te helpen ontsluiten.
MULTIFILE
Aafje is slachtoffer van langdurige incest en geweld binnen haar eigen gezin. Vanaf haar derde jaar wordt zij misbruikt door haar vader, vanaf haar twaalfde jaar door haar broer. Ook een derde familielid is bij het misbruik betrokken. Het duurt voort tot haar negentiende jaar. Aafje groeit zo op in een bedreigende, onveilige omgeving. Het verhaal van Aafje is opgetekend in een biografie. Een confronterend verhaal over wat er mis kan gaan in de hulpverlening. Tegelijkertijd een verhaal van hoop en herstel: dat het mogelijk is om na jarenlange ernstige traumatisering en een moeizame gang door de ggz, te herstellen en een menswaardig leven te leiden. Als verpleegkundigen kunnen we veel leren van Aafjes levensgeschiedenis.
DOCUMENT
DOEL: Veel patiënten met een eetstoornis geven aan dat zij problemen hebben met het reguleren van hun emoties. In deze studie wordt de prevalentie van zelfverwondend gedrag, de kenmerken en emotieregulerende functie ervan onder patiënten met anorexia nervosa onderzocht (n=136). METHODE: Een cross-sectioneel onderzoek met behulp van een zelfrapportagevragenlijst. Er werden Mann-Whitney U-toetsen uitgevoerd voor het vergelijken van de achtergrond en klinische variabelen van patiënten met en zonder zelfverwondend gedrag. Middels Wilcoxon signed-ranktoetsen werden veranderingen gemeten in de emotionele toestand vóór en na zelfverwondend gedrag. RESULTATEN: De prevalentie van zelfverwondend gedrag was 41% in de voorafgaande maand. Patiënten met zelfverwondend gedrag waren langer in behandeling voor hun eetstoornis vergeleken met patiënten die zichzelf niet verwondden. In 55% van de gevallen was er sprake van een secundaire psychiatrische diagnose, terwijl dit maar bij 21% van de deelnemers zonder zelfverwondend gedrag het geval was. Na zelfverwondend gedrag was er een significante toename bij ‘opgelucht gevoel’ en een significante afname bij ‘kwaad zijn op mezelf ’, ‘angstig gevoel’ en ‘kwaad zijn op anderen’. DISCUSSIE en CONCLUSIE: Zelfverwondend gedrag kan worden beschouwd als een strategie voor emotieregulatie. Het is van belang dat zorgverleners de aanwezigheid van zelfverwondend gedrag navragen, vooral bij patiënten met een ernstigere en comorbide psychopathologie en bij patiënten met een lang behandelverleden. Dit artikel is een vertaling van Smithuis L, et al., Self-injurious behaviour in patients with anorexia nervosa: a quantitative study. J Eat Disord 2018;6:26. De eerste auteur won in 2018 met dit artikel de Johanna Diepeveen-Speekenbrink Wetenschapsprijs.
DOCUMENT
Het ZonMw-programma ‘Ontwikkeling Kwaliteitsstandaarden 2019-2022: Wijkverpleging’ draagt bij aan het ontwikkelen, implementeren en evalueren van kwaliteitsstandaarden voor verpleegkundigen en verzorgenden. Het is belangrijk om te weten voor welke onderwerpen en patiëntproblemen mogelijk een knelpuntanalyse of een kwaliteitsstandaard nodig is, of waar een kwaliteitsstandaard geactualiseerd dient te worden. Om dit helder te krijgen wordt in 2020-2021 de ‘Programmeringsstudie Ontwikkeling Kwaliteitsstandaarden 2019-2022: Wijkverpleging’ uitgevoerd
DOCUMENT
Hoofdstuk 10 in Moresprudentie in de praktijk. In dit hoofdstuk maakt Ed de Jonge een onderscheid tussen de professionele identiteit van enerzijds beroepsbeoefenaren en anderzijds beroepen. Hij betoogt dat de professionele identiteit van beroepen primair is gelegen in het realiseren van humanitaire waarden. Voor de professionele identiteit van beroepsbeoefenaren betekent dit dat zij ethiekwerk dienen te verrichten, en als onderdeel daarvan identiteitswerk. Voorbeelden van zulke werkzaamheden kunnen worden ontleend aan de casus waarmee het hoofdstuk opent.
DOCUMENT
Hoofdstuk 5 in Moresprudentie in de praktijk. Wanneer ouders gaan scheiden, komen kinderen vaak in de knel. De sociale professionals die in dit soort situaties ondersteuning bieden raken verstrikt in een kluwen van belangen. Het risico is groot, dat zij in hun zorg om het belang van het kind, positie kiezen tegenover de ouder. Edith Raap laat in dit hoofdstuk zien dat het ook anders kan en wat dit betekent voor de ethische positie van de hulpverlener zelf.
DOCUMENT
Hoofdstuk 2 in Moresprudentie in de praktijk. Wat is bestaansethiek en waarom is het belangrijk voor sociale professionals? In dit hoofdstuk gaat Michel Jansen in op deze vraag. Bestaansethiek gaat over de manier waarop je in het leven staat en is iets wat sociale professionals nodig hebben om morele problemen in de praktijk het hoofd te bieden.
DOCUMENT
Hoofdstuk 9 in Moresprudentie in de praktijk. Hoe kun je studenten leren betere morele beslissingen te nemen en daarnaar te handelen? En hoe beoordeel je dit? Kun je met toetsen wel bepalen of studenten een ethische ontwikkeling hebben doorgemaakt? In dit hoofdstuk bespreekt Raymond Kloppenburg deze vragen vanuit een onderwijskundig perspectief. Aan de hand van het model van ethisch actorschap legt hij uit welke aspecten hierbij van belang zijn.
DOCUMENT
Via link te downloaden als gratis e-pub. Hoofdstuk 7 in Moresprudentie in de praktijk. Naar aanleiding van hun werkzaamheden in het Dilemma’s Doordacht en het Moresprudentieproject interviewde Ed de Jonge Ellen Grootoonk over het begeleiden van moreel beraad. Op basis van dit interview, dat gaandeweg de vorm van een dialoog kreeg, heeft Ellen Grootoonk dit hoofdstuk uitgewerkt. De tekst is voorgelegd aan medewerkers van Sherpa omdat hun casuïstiek in het interview aan de orde komt. Wij willen hen hierbij hartelijk bedanken voor hun feedback en betrokkenheid.
MULTIFILE