SamenvattingDit onderzoek komt voort uit mijn interesse voor de beroepspraktijk van oudere beeldend kunstenaars. Kan deze beroepspraktijk ook als een vorm van levenslang en levensbreed leren beschouwd worden? Aangezien in de artistieke praktijk en in het leerproces van de kunstenaar het ‘zelf’ een prominente rol speelt, vroeg ik mij af hoe dit ‘zelf’ in de gevorderde beroepspraktijk tot uitdrukking komt. Ik volg in dit verband wat George Herbert Mead heeft gezegd over het sociale karakter van het ‘zelf’: ‘When a self does appear it always involves an experience of another; there could not be an experience of a self simply by itself.’ Aanverwante vragen hebben betrekking op de verhouding tussen het leren in de artistieke praktijk en de sociale context waarin kunstenaars bewegen, en op de betekenis van inzicht in de leerpraktijk en de leerervaringen van gevorderde kunstenaars voor het kunstonderwijs. Om deze vragen te beantwoorden, heb ik gekozen voor een narratief-biografisch onderzoek op basis van interviews met achttien beeldend kunstenaars in Nederland.Leeftijd en het ouder worden zijn in de beeldende kunst voornamelijk in het licht van iconografische tradities bestudeerd. Dit geldt ook voor de gevorderde kunstenaar zelf. De uitbeelding van ‘de oudere’ kent specifieke stereotyperingen die voor een deel nog steeds bestaan. Zo is de levenstrap lang een populaire uitbeelding van de verschillende levensfasen geweest en werden personen van verschillende leeftijden gekoppeld aan specifieke maatschappelijke functies of posities. In het eerste hoofdstuk ga ik aan de hand van een aantal voorbeelden nader in op deze iconografische tradities. Vervolgens breng ik de problematiek in kaart waar veel oudere kunstenaars vandaag in hun beroepsuitoefening mee te maken krijgen. De gevorderde leeftijd brengt heel eigen problemen met zich mee als het gaat om productie en presentatie van het werk. Hoewel er soms nog wel waardering is voor het gerijpte oeuvre van bepaalde oudere kunstenaars, overheerst in de kunstwereld het primaat van ‘jong en nieuw’. Ik bespreek de relatie tussen leerproces en levensloop, en de relevantie voor dit onderzoek van ouderdomsstudies. Tenslotte beschrijf ik de leeromgeving van de artistieke praktijk, en het kunstonderwijs, als belangrijke aspecten van het proces van levenslang en levensbreed leren.In het tweede hoofdstuk wordt het conceptuele kader van het onderzoek uitgewerkt. Ik onderscheid vier aandachtsgebieden: de biografie, de levensloop, de leerprocessen en de omgeving. Na een beknopte bespreking van de betekenis van het biografisch onderzoek in de kunstwetenschap ga ik nader in op de betekenis van het ‘zelf’ voor het bewustzijn van identiteit en uniciteit. Ik behandel het begrip aan de hand van George Herbert Meads beschouwing in Mind, Self, and Society (1934). Mead was een vooraanstaand pragmatist en een voorman van de ‘Chicago School of Sociology’. In zijn analyse van het zelf onderscheidde hij de actieve rol van ‘I’ en de reflectieve rol van ‘Me’. Hij beklemtoonde de sociale aard van het zelf en de altijd aanwezige rol van ‘de ander’ in de ervaring van het zelf. Meads analyse van het ‘zelf’ is van belang voor de duiding van de autobiografische vertelling waarin het individu zich in een sociale context plaatst. Ik acht Meads inzichten daarom nog steeds van grote betekenis voor het begrip van het kunstenaarschap en van de artistieke praktijk als sociale ontwikkeling.De levensloop vormt, met zijn levensfasen, een structuur van gebeurtenissen en ervaringen waarin individualiteit gestalte krijgt. Het ‘zelf’ doorloopt een temporele ontwikkeling en dit komt tot uitdrukking in het levensverhaal. Ik ga nader in op de topoi die in dat levensverhaal van de kunstenaar te traceren zijn. Ernst Kris en Otto Kurz hebben hier baanbrekend onderzoek naar gedaan, waarvan hun beroemde studie Die Legende vom Künstler: Ein geschichtlicher Versuch (1934) verslag doet. Verschillende door hen besproken topoi herkennen we ook vandaag nog in de beeldvorming met betrekking tot het kunstenaarschap. ‘Het jeugdig talent’ en ‘de geniale grijsaard’ zijn twee van deze clichés waarmee de kunstenaarsloopbaan graag geduid wordt. Het levensverhaal is immers niet alleen een kroniek van gebeurtenissen, het is ook duiding van dit proces. Het doet verslag van persoonlijke ervaringen, meestal ook met gebruikmaking van stereotypen.Leerprocessen behoren tot de essentie van de biografie en tekenen de individuele ontwikkeling en ontplooiing. Vanuit verschillende leertheorieën is geprobeerd om deze processen in kaart te brengen - zowel in hun intrinsieke verloop als in de context van de sociale omgeving. Aan de hand van de inzichten van enkele vooraanstaande theoretici onder wie Knud Illeris, Peter Jarvis, Jean Lave en Etienne Wenger relateer ik de leertheorieën aan de levensloop. In dit verband is vooral het concept van ‘biografisch leren’, zoals geformuleerd en uitgewerkt door Peter Alheit, Bettina Dausien en Pierre Dominicé, voor mijn object van onderzoek relevant. Aan het werk van deze auteurs ontleen ik de opvatting dat het levenslang en levensbreed leren vormen van biografisch leren zijn.Mead plaatst het ‘zelf’ nadrukkelijk in een sociale context en zowel het kunstenaarschap als het leerproces krijgen gestalte in de wisselwerking met een sociale omgeving. De kunstsociologie levert de begrippenkaders waarmee de sociale positie van de kunstenaar omschreven kan worden. Pierre Bourdieu spreekt over een ‘veld van culturele productie’ waarin jongere en oudere kunstenaars hun specifieke posities innemen. Howard Becker definieert ‘de kunstwereld’ als een netwerk van samenwerking en relaties. En Pascal Gielen heeft het over een artistieke biotoop die bestaat uit verschillende sociale domeinen waarin het kunstenaarschap vorm krijgt. Zo stelt de kunstsociologie mij in staat een topografie van de artistieke praktijk te schetsen waarin het levenslang en levensbreed leren zich afspelen.In het derde hoofdstuk verantwoord ik de in het empirische deel van het onderzoek gehanteerde (interdisciplinaire) methode. Ik ga in op de narratief-biografische methode als vorm van kwalitatief onderzoek. Het afnemen van interviews en het gebruik van levensloopverhalen van beeldend kunstenaars vragen een specifieke werkwijze en onderbouwing. Hierbij vullen sociologische inzichten, leertheorieën en kunsthistorische noties elkaar aan. Ook geldt een ethiek ten aanzien van het gebruik van de data. De selectie van de kunstenaars maakt deel uit van de methodologische verantwoording. Voor de analyse van de narratieve biografieën neem ik Fritz Schütze’s theorie over ‘processtructuren van de levensloop’ (1981) als uitgangspunt. Schütze onderscheidt, op basis van zijn analyse van de autobiografische levensvertelling, vier processtructuren: het handelen vanuit ambitie en motivatie, de institutionele kaders en sociale patronen, de omgang met verdriet en tegenslag en de persoonlijke verandering en ontwikkeling.De analyse van de interviews met achttien kunstenaars vormt het vierde hoofdstuk, dat is ingedeeld naar de genoemde vier processtructuren van de levensloop. Deze structuren vertonen overeenkomsten met elementen die samen de narratieve structuur van een vertelling vormen: het personage, de omstandigheden, de gebeurtenis (plot) en de ontwikkeling. Telkens wordt de vraag gesteld hoe het leerproces van de gevorderde kunstenaar met de specifieke processtructuur van de levensloop samenhangt. Het eerste deel richt zich op de zelfpresentatie van de kunstenaars: de verhalen over hun jeugd, achtergrond, de keuze voor het kunstenaarschap en hun opleiding. Het tweede deel betreft de institutionele omgeving van de artistieke praktijk: het netwerk en de contacten, zoals met galeries en musea. Het derde deel gaat in op de gevolgen van tegenslagen en andere ingrijpende gebeurtenissen. Als laatste komt in het vierde deel aan de orde hoe de kunstenaars door deze ervaringen hebben geleerd en welke betekenis de gebeurtenissen voor hun verdere ontwikkeling hebben gehad. Talrijke citaten en interviewpassages maken duidelijk hoe het ouder worden, het leren en de artistieke praktijk met elkaar vervlochten zijn en hoe dit door de betrokken kunstenaars wordt beleefd.In hoofdstuk vijf, tenslotte, formuleer ik conclusies en aanbevelingen. Uit het onderzoek komt naar voren hoezeer het leren deel uitmaakt van de voortgaande artistieke praktijk en welke betekenis het heeft voor de profilering van het ‘zelf’ van de kunstenaar. Ook de vraag naar het leren als sociaal proces kan worden beantwoord op basis van de analyse van de interviews. Het gevorderde kunstenaarschap vertegenwoordigt een potentieel onderwijskapitaal en kan een voorbeeldige betekenis hebben voor jonge kunstenaars. De artistieke praktijk moet niet alleen worden gewaardeerd naar de resultaten van de prestaties maar ook naar de rijkdom van het proces. Zo wordt meer recht gedaan aan de bijzondere ervaring en expertise en de verdiepende uniciteit van de ouder wordende kunstenaar. George Herbert Mead heeft betoogd dat het ‘zelf’ een sociale identiteit is in een voortdurende wisselwerking met de omgeving. Ook het ‘zelf’ van de oudere kunstenaar is actief en reflexief, het blijft leren, ontwikkelt zich en zet telkens nieuwe stappen… onontkoombaar.
DOCUMENT
Hoe kunnen vaktherapeuten samen met het kinderwerk en de bijbehorende nieuwe (regionale) zorgnetwerken, nieuwe interventies ontwikkelen en vormgeven met en voor kwetsbare jongeren in hun eigen leefomgeving, zodat enerzijds ontwikkeling van delinquent gedrag bij kwetsbare jongeren voorkomen wordt en anderzijds ketenzorg ontstaat en terugval van jongeren in delinquent gedrag (her)opname in justitiële jeugdinrichtingen en de gesloten jeugdzorg voorkomen wordt. In dit participerend actiegericht onderzoek was er sprake van een intensieve samenwerking tussen professionals en betrokkenen in de praktijk. Hiertoe werd een Community of Practice (CoP) opgericht bestaande uit Jongerenwerkers, Beeldend therapeut, deelnemende kinderen uit een aandachtswijk in Maastricht. De interventies zijn door deze samenwerking ontwikkeld en voortdurend geëvalueerd, waarbij gebruik werd gemaakt van zogenaamde van kwalitatieve en kwantitatieve methoden en instrumenten bij alle betrokken partijen.
DOCUMENT
Oudere Kunstenaars en een leven lang leren. Verborgen carrières: oudere kunstenaars en een leven lang leren.Een narratief-biografisch onderzoek naar levenslang en levensbreed leren binnen de gevorderde beroepspraktijk van beeldende kunstenaars.PhD-research Leo Delfgaauw.Promotoren: prof. dr. Barend van Heusden (Groningen) en prof. dr. Rineke Smilde (Hanzehogeschool Groningen, Universität für Musik und Darstellende Kunst Wien).Dit onderzoek richt zich op de artistieke praktijk en de loopbaanontwikkeling van professionele beeldende kunstenaars. Terwijl er over het algemeen vrij veel aandacht wordt geschonken aan jonge, beloftevolle kunstenaars, blijft de lange termijn van de artistieke carrière onderbelicht. Maar wat gebeurt er als een kunstenaar ouder wordt en niet meer gerekend kan worden tot de categorie 'jong en veelbelovend'? Als hij of zij niet meer 'jonger dan Jezus' is maar wellicht wel 'wijzer dan God'? Beginnende carrières en levenslange ervaring zijn geen gescheiden trajecten en kunnen het beste worden begrepen als een levenslang voortgaande ontwikkeling. Ouder worden is een wezenlijk onderdeel van de persoonlijke en professionele ontwikkeling van kunstenaars en roept daarmee vragen op over de artistieke praktijk, individualiteit en leerprocessen.Deze vragen vormen het startpunt van dit onderzoek: op welke wijze maken leerprocessen onderdeel uit van de gevorderde artistieke praktijk? Welke vormen van leren zijn van toepassing op de ontwikkeling en vorming van een artistiek 'zelf'? Binnen welke sociale context speelt het leren een rol bij de individuele artistieke ontwikkeling? Hoe kunnen leerervaringen van oudere kunstenaars van betekenis zijn voor het kunstonderwijs? De onderzoeksdoelen zijn: jonge kunstenaars bewust te maken van een kunstenaarschap op de lange termijn waarbij maken en leren met elkaar verbonden zijn, het uitwisselen van de ervaring en expertise van oudere kunstenaars met starters en het inzichtelijk maken van de sociale context van een persoonlijke artistieke ontwikkeling. Uiteindelijk om de ervaringen van het gevorderde kunstenaarschap van betekenis te laten zijn voor de curricula van de kunstopleidingen.Het gevorderde kunstenaarschap en het proces van het ouder worden zijn zo direct gerelateerd aan het kunstonderwijs en aan leerconcepten zoals 'lifelong learning', 'situated learning' en 'biographical learning'. Uitgangspunt voor dit narratief biografisch onderzoek is een aantal interviews met beeldend kunstenaars werkzaam in verschillende disciplines. Deze levensverhalen bieden het fundament voor een theoretisch kader. Vanuit deze 'grounded theory' zullen concepten van identiteit en 'zelf' worden geanalyseerd vanuit onder meer het gedachtengoed van George Herbert Mead (1934 [1992]). Leerconcepten zijn ontleend aan de geschriften van o.a. Peter Alheit (2009), Peter Jarvis (2006) en Jean Lave (1991). De artistieke praktijk wordt beschouwd vanuit de institutionele en sociale context van de 'kunstwereld' (Becker 1982 [2008]) en het 'veld van culturele productie' (Bourdieu 1993). Ten aanzien van de relatie ouder worden, creativiteit en kunstenaarschap zijn de studies van Galenson (2006), Lindauer (2003) en Sohm (2007) van grote betekenis. Met hulp van deze denkers en schrijvers hoop ik tot een beter inzicht en begrip te komen van de 'verborgen carrière' van het voortgaande leren binnen de beroepspraktijk van oudere kunstenaars.Onderzoeker: Leo Delfgaauw
DOCUMENT
In cultuuronderwijs op de basisschool zijn drie fasen van belang: receptie, productie en reflectie. In de receptiefase kan bestaande kunst worden besproken en door leerkracht en kinderen van betekenissen worden voorzien. Die betekenissen kunnen in de productiefase worden verbeeld en in de reflectiefase weer besproken. Maar in de praktijk gebeurt dat niet vaak en er is ook nog niet veel bekend over de invloed van betekenisgeving in de receptiefase op de producties van de kinderen. Volgens de theorie van creativiteit van Vygotsky geeft het kind een eigen betekenis aan de culturele omgeving in een proces van interiorisatie. Vervolgens gaat in het proces van exteriorisatie creativiteit een rol spelen wanneer het kind zelf producties gaat maken. Het doel van dit onderzoek was te achterhalen welke typen vragen van de leerkracht en welke typen beeldende kunst de betekenisgeving bevorderen. In diverse arrangementen stelde de leerkracht verschillende vragen en kregen de kinderen de ruimte om de gegeven betekenissen te verbeelden. Het bleek dat elk type vraag van de leerkracht richtinggevend was en dat vooral vragen naar beeldaspecten, gecombineerd met filosofische vragen, krachtige instrumenten waren om te komen tot een rijkdom aan betekenissen in de gesprekken en in de producties van de kinderen.
DOCUMENT
Het romantische beeld van de kunstenaar-bohemien, dat in de 19de eeuw werd geconcipieerd en aan de basis ligt van het autonome kunstenaarschap, heeft de laatste decennia zijn verbeeldingskracht verloren. Onderzoeksrapporten en boeken die ingaan op de beroepspraktijk van beeldend kunstenaars signaleren ‘cross-overs’ (Markusen, Gilmore e.a., 2006) of schetsen een beeld van de kunstenaar als ‘artiste pluriel’ (Bureau, Perrenoud, e.a., 2009). Dat kunstenaars hun artistieke praktijk vaak combineren met andere werkzaamheden zoals doceren of met een baantje in de horeca, is een oud gegeven. Aangezien slechts een kleine groep van zijn of haar beeldende werk kan leven, dienen andere inkomenstenbronnen te worden aangesproken. Wat nieuw zou zijn is echter dat kunstenaars vanaf het postindustriële tijdperk steeds vaker een alternatief beroepsinkomen vinden in de culturele en de creatieve industrie. Van belang is dat ze niet toevallig terecht komen in deze laatste, sterk groeiende bedrijfstak. Ze zouden daar worden aangesproken op hun artistieke en creatieve capaciteiten. De centrale hypothese van dit onderzoek luidt dan ook dat een microsociologisch fenomeen, met name de hybridisering van een beroepspraktijk, in de pas loopt met een macrosociologisch/economisch fenomeen, te weten de opkomst van de cultuur- en creatieve industrie
DOCUMENT
Hoe ontwikkelt zich de artistieke praktijk van beeldende kunstenaars naarmate zij ouder worden? Welke invloed en betekenis heeft het ouder worden op het kunstenaarschap?
DOCUMENT
Het artikel 'Wijzer dan God' is opgenomen in de catalogus Levenswerk / Life's Work van Margriet Luyten. Deze publicatie verschijnt bij haar tentoonstelling van negen gefilmde kunstenaarsportretten in museum De Pont, Tilburg, nov. 2013
DOCUMENT
De belangstelling voor de oeuvres en posities van gevorderde beeldend kunstenaars groeit. Jongere kunstenaars zien meer ervaren collega’s als inspirerend voorbeeld en ook musea, galeries en media besteden aandacht aan kunstenaars die al langer aan een oeuvre bouwen. Over dat gevorderde kunstenaarschap en de interesse en waardering voor de mid-career en nog verder gevorderde kunstenaars gaat dit essay. Delfgaauw schreef het naar aanleiding van zijn promotie aan de Universiteit van Groningen in oktober 2017.Essay 013 is onderdeel van een essayreeks over onderwerpen die raken aan het werkterrein van het Mondriaan Fonds: beeldende kunst en erfgoed.
DOCUMENT
Het lectoraat De Ondernemende Regio van Fontys onderzocht de betekenis van broedplaatsorganisaties in Nederlandse steden. “Die rol wordt langzaam breder dan puur het faciliteren van kunstenaars”, zegt projectleider Bart de Zwart.
LINK
In beleidsnotities en publicaties in Nederland komt men de laatste jaren regelmatig de stelling tegen dat van het kunstonderwijs verwacht mag worden dat het haar studenten equipeert op hun toekomstige rol als cultureel ondernemer. Deze publicatie doet verslag van een onderzoek naar de relatie tussen cultureel ondernemerschap en het kunstonderwijs. Allereerst gaat de tekst in op de definitie van cultureel ondernemerschap en op de kwaliteiten ofwel competenties waar een cultureel ondernemer over dient te beschikken. Vervolgens staat de auteur stil bij de (vermeende) risico's van dit fenomeen. Als laatste komt de vraag aan de orde of en hoe het kunstonderwijs aandacht kan besteden aan dit onderwerp. De eindconclusie van dit onderzoek luidt: "Ze kunnen beter als Rapunzel hun vlecht uit het torenraam hangen om Prins Fortuin een handje te helpen dan lijdzaam wachten tot het lot hen gunstig gezind is." Het boek is bedoeld voor studenten en docenten van Kunstvakopleidingen, zoals conservatoria en academies voor beeldende vorming, drama, dans, circus en popmuziek, die meer over het onderwerp cultureel ondernemerschap willen weten. Het is geschreven in opdracht van het lectoraat "Kunstpraktijk in de samenleving" van Fontys Hogeschool voor de Kunsten. Studenten en docenten van de verschillende academies leverden naast kunstenaars en cultureel ondernemers een bijdrage in het onderzoek.
MULTIFILE