In januari 2019 is het project “Je Ogen Uitkijken” van start gegaan. Dit project wordt uitgevoerd in opdracht van de Vereniging Hogescholen en gefinancierd door de Vereniging Hogescholen en het Ministerie van OCW. Het project “Je Ogen Uitkijken” is een vervolg op Vreemde ogen dwingen (2012) en Zienderogen vooruit (2017), met als doel het versterken van de toetskwaliteit in het hbo. Het doel van het project “Je Ogen Uitkijken” is het ondersteunen en professionaliseren van hogescholen rondom de inrichting van BKE/SKE en het gebruik van Protocol Afstuderen 2.0. Het project kent daarmee twee onderdelen (BKE/SKE en Protocol Afstuderen) die ook weer nauw met elkaar verbonden zijn. Als eerste fase van dit project is een verkenning uitgevoerd onder de hogescholen in Nederland naar de huidige implementatie van Protocol Afstuderen (Beoordelen is Mensenwerk 2.0; Andriessen et al., 2017). In deze beknopte rapportage bespreken we de werkwijze van de verkenning, de resultaten en de implicaties voor het verdere project Je Ogen Uitkijken.
De bedoeling van het Protocol Verbeteren en Verantwoorden van Afstuderen in het hbo is om opleidingen in het hbo te helpen samen werken aan het valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk toetsen van de beoogde eindkwalificaties, zoals beoogd in standaard 3/16 van de NVAO en het rapport ‘Vreemde ogen dwingen’ van de Commissie Bruijn (Expertgroep Protocol, 2014). Om dit te bereiken heeft het protocol drie doelen: 1. Duidelijkheid scheppen over terminologie en inrichting van het afstuderen. 2. Een kader scheppen voor gezamenlijk leren en verbeteren. 3. Een kader scheppen voor borging en verantwoording.
LINK
Full text beschikbaar met HU-account. Meer dan ooit moeten sociaal werkers kunnen putten uit de rijke bronnen van de ondersteunende disciplines. Bovendien moeten zij de wetenschappelijke basis van hun werkzaamheden overtuigend voor het voetlicht brengen. De beroepsopleidingen hebben daarom de handen ineengeslagen en een gemeenschappelijke kennisbasis voor sociaal werkopleidingen ontwikkeld.
Praktijkgericht onderzoek door hogescholen is geworteld in de beroepspraktijk en gericht op het verhogen van de kwaliteit van de HBO-afgestudeerden, op het responsief houden van het onderwijs én op het innoveren van de beroepspraktijk. De innovatiekracht die de HBO’s genereren komt uiteindelijk via de afgestudeerde student vaker bij de grotere bedrijven terecht, dan bij de Middel en Kleine Bedrijven (MKB-ondernemingen). Veel innovatie in Nederland ontstaat in het MKB, juist dáár is de behoefte aan innovatiekracht groot en het R & D budget maar klein. Om hier verandering in te brengen zet HU in op het innovatietrainee programma. We beogen met het HU Innovatietrainee Programma (HIP) een win-win-win-win situatie, voor onderzoek, bedrijf, student en onderwijs. We versterken de HU onderzoeksgroepen, door structureel in te zetten op samenwerking met MKB en door studenten eerst in de afstudeerfase en aansluitend gedurende de trainee fase te verbinden aan het onderzoek. Het beoogd resultaat is een grotere impact van HBO onderzoek op maatschappelijke vraagstukken, waarbij de doorwerking van onderzoek in de samenleving wordt versterkt. Daarvoor is een omslag nodig in de samenwerking tussen onderzoek en onderwijs in de afstudeerfase, waarbij de verschillende visies op onderzoek en dat wat er nodig is om een bepaald eindniveau van beroepsbekwaamheid te behalen, geagendeerd moet worden. Ook is een verandering nodig in de samenwerking tussen HU onderzoek en bedrijven waardoor kennis en innovatieve technologie sneller bij het MKB terecht komt. Voor de studenten realiseren we een soepelere overgang van leren naar werken. In de pilot-fase van het innovatietrainee programma ligt de focus op opgaven gerelateerd aan Energie & Duurzaamheid, zodat een duidelijk thematisch verband voor bedrijven en studenten en onderzoek wordt gehanteerd, aansluitend op een belangrijk zwaartepunt van de HU. Het programma wordt ontwikkeld met het oog op toekomstige opschaling. De omvang van de pilot is twee jaar.
Studenten in het beroepsonderwijs leren op de werkplek om een goede beroepsuitoefenaar te worden. Beoordeling van het werkplekleren gebeurt vaak op de werkplek en door de werkplek. Dit promotieonderzoek wil in kaart brengen hoe werkplekopleiders de student beoordelen.Doel Het doel van dit promotieonderzoek is om het beoordelingsproces van werkplekopleiders in kaart te brengen en te analyseren. Door inzichten over dit proces te ontwikkelen en de huidige praktijk te analyseren willen we sterke en zwakke kanten van dit proces identificeren om zo bij te kunnen dragen aan de ondersteuning van werkplekopleiders. Implementatie Op basis van de resultaten van dit promotieonderzoek kunnen interventies ontwikkeld worden waarmee beoordelaars ondersteund kunnen worden in het beoordelen van het functioneren van studenten in de beroepspraktijk. Resultaten Ronde tafel-presentatie (2017). Beroepsbekwaamheid beoordelen: zicht krijgen op beslissingsprocessen van beoordelaars op de werkplek. Onderwijs Research Dagen 2017 Paperpresentatie (2017). Supervisor assessment of performance at the workplace in vocational education deconstructed. European Conference of Assessment in Medical Education 2017 Paperpresentatie (2018). Understanding how educators at the workplace reach judgements when assessing students’ professional performance. European Association for Research on Learning and Instruction – Special Interest Group 1 2018 Proefschrift (2023) met titel Understanding how workplace educators assess student performance (verdediging 30 juni 2023). Looptijd 01 september 2016 - 01 september 2020 Aanpak Dit promotieonderzoek betreft een samenwerking tussen de OU en het lectoraat Beroepsonderwijs. De promotor vanuit de OU is prof. dr. Elly de Bruijn (ook lector Beroepsonderwijs), en de co-promotor vanuit het lectoraat Beroepsonderwijs is dr. Liesbeth Baartman. Tijdens dit promotieonderzoek nemen we interviews af en doen we een literatuurreview om in beeld te brengen wat er al bekend is in theorie en praktijk. Daarna doen we een longitudinale case study om het beoordelingsproces van werkplekopleiders gedurende de stage in kaart te brengen.