Finnema1,2,3,8 Achtergrond: Met de vergrijzing van de bevolking neemt ook het aandeel kwetsbare ouderen toe. Als ouderen kwetsbaar worden, is er vaak ondersteuning nodig bij het zelfstandig blijven wonen. Essentieel bij het bieden van de juiste ondersteuning is om de perspectieven, behoeften en voorkeuren van ouderen te kennen. Het doel van deze studie was het inzichtelijk maken van perspectieven van thuiswonende ouderen op kwetsbaarheid, ervaringen met kwetsbaarheid en preventie van kwetsbaarheid.Methode: Deze fenomenologische kwalitatieve studie is uitgevoerd onder thuis-wonende ouderen (≥65 jaar), waarbij face-to-face semigestructureerde interviews zijn afgenomen. Na afloop van de interviews werd de Tilburg Frailty Indicator afge-nomen, om de mate van kwetsbaarheid van de deelnemers vast te stellen.Resultaten: Zesendertig ouderen (77.8±7.1 jaar) namen deel aan de studie, waaronder 15 kwetsbare ouderen. In drie studies zijn de bevindingen van deze kwalitatieve studie beschreven. De volgende hoofdthema’s zijn geïdentificeerd: conceptuali-sering van kwetsbaarheid, kwetsbaarheidservaringen en coping en preventie van kwetsbaarheid en voorbereiden op later.Conclusie: Ouderen beschrijven kwetsbaarheid als een multidimensionaal concept, waarin zij naast de gebruikelijke fysieke, sociale en psychische kwetsbaarheid ook financiële, digitale en cognitieve kwetsbaarheid onderscheiden. Ook worden concepten als autonomie en veerkracht benadrukt. Verder relateren ouderen kwetsbaarheidservaringen aan persoonlijke ervaringen, gebeurtenissen of interne factoren. Daarnaast geven ouderen aan dat kwetsbaarheid te voorkomen is door preventief te handelen en voor te bereiden op veranderingen in het latere leven. Daarbij uiten ze de wens om eigen regie te behouden en onafhankelijk te blijven.
LINK
Een superdiverse samenleving biedt nieuwe kansen, maar ‘super’ verwijst niet zozeer naar super goed als wel naar super complex. Toekomstig onderzoek naar praktijken van burgerschap en diversiteit staat daarom voor grote uitdagingen. De eerste uitdaging betreft ons taalgebruik. Ik stel voor dat we als onderzoekers voortaan het bijvoeglijk naamwoord ‘cultureel’ zoveel mogelijk vermijden. We kunnen constateren dat het bij Surinaamse gezinnen de gewoonte is om in huis je schoenen uit te doen, of dat Nederlanders gehecht zijn aan de traditie van Sinterklaas. Maar wat voegt de mededeling dat het gaat om een culturele gewoonte of traditie aan deze beweringen toe? Niets anders dan de suggestie dat die gewoonte of traditie veroorzaakt zou worden door een onderliggende Surinaamse of Nederlandse cultuur, terwijl het er alleen maar een (helemaal niet zo essentieel) onderdeel van uit maakt. Een tweede uitdaging is een epistemische uitdaging. In het onderzoek naar omgangsvormen in de grootstedelijke samenleving moeten we, naast aandacht voor de relatie tussen immigranten en de autochtone bevolking, veel meer aandacht gaan besteden aan de relaties tussen immigrantengroepen onderling: onder welke voorwaarden ontstaan vruchtbare samenwerkings- en samenlevingsverbanden, en hoe te voorkomen dat groepen tegenover elkaar komen te staan? Welke symbolische en materiële machtsverhoudingen ontwikkelen zich, en welke rol spelen hierbij factoren als inkomen, opleiding, taal, religie en habitus? Het lijkt erop dat voor het begrijpen van deze sociale dynamiek zowel het conceptuele raamwerk van gevestigden en buitenstaanders van Elias en Scotson, als de noties van economisch, sociaal en cultureel kapitaal van Bourdieu nog steeds heel bruikbaar zijn. De derde, en misschien wel grootste uitdaging is een normatieve uitdaging. Op grond van de hier voorgestelde constructivistische conceptie van cultuur kunnen we constateren dat het geen enkele zin heeft om de vraag te stellen of ‘een cultuur’ in zijn geheel moreel beter of minder is dan andere culturen. Het is daarentegen uitermate zinvol, zelfs noodzakelijk, dat we een bepaalde traditie of praktijk onder de loep nemen, en gezamenlijk exploreren hoe rechtvaardig of hoe waardevol deze (nog) is binnen de nieuwe verhoudingen van een superdiverse samenleving. Bestuurders, beleidsmakers en professionals kunnen een positieve bijdrage leveren aan de onderlinge integratie in majority-minority steden, aan de verbetering van verstandhoudingen op de werkvloer, in het onderwijs, de gezondheidszorg, het publieke debat of de openbare ruimte, wanneer ze hun rol als normatieve professional serieus nemen. Het recente debat over de rol van de figuur van zwarte Piet in de Nederlandse Sinterklaas traditie is, hoe pijnlijk ook, een mooi voorbeeld hiervan. Een ander zinvol initiatief aan De Haagse Hogeschool is de start van een ‘dilemmabank’ een interactieve databank waar medewerkers, aan de hand van het (in overleg met veel betrokkenen ontwikkeld) Handelingskader Diversiteit, dilemma’s en oplossingen uit hun eigen praktijk kunnen indienen: als bron van discussie en reflectie.