© 2025 SURF
Boekbespreking van: Mouffe, Ch. (2008). Over het politieke. Kampen/Kapelle: Klement/Pelckmans. (148 pp.)
LINK
In dit opiniestuk komt de ‘indirecte’ politieke verantwoordelijkheid van de kunstenaar aan de orde. Deze verantwoordelijkheid krijgt bijvoorbeeld gestalte door voortdurend te blijven zoeken naar nieuwe manieren om theater- en danskunst te beoefenen. Zo kan de danskunst de lichamelijke verbondenheid voor het voetlicht brengen.
Statenbreed willen de politieke partijen in de Provinciale Staten van Noord-Brabant na aanstaande verkiezingen voor de Provinciale Staten een halt toeroepen aan de verdozing.
In het stuk ‘Het verkeerde beeld van politieke correctheid’ tracht Francisco van Jole een aantal kritiekpunten op ons boek ‘Over politieke correctheid’ te formuleren. Kritiek achten we mooi meegenomen, dat is immers goed voor het debat. Toch vinden we een aantal kritiekpunten onterecht. De manier waarop stelling genomen wordt is een casein-point met betrekking tot hoe onderwerpen snel worden herleid tot ‘foute’ meningen, gekoppeld aan de identiteit van auteurs, iets waar we in ons boek juist uitgebreid op ingaan. https://joop.bnnvara.nl/opinies/politiek-incorrect-of-juist-te-politiek-correct LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/gertjangeling/ https://www.linkedin.com/in/gerben-bakker-50148818/
MULTIFILE
Inaugurele rede voor de Universiteit van Maastricht met als onderwerp publieke gesprekken over gender en biotechnologie.
In het kunsten- en erfgoeddecreet werd een aparte categorie ‘Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap’ opgenomen. Zij zouden een symboolfunctie en een sensibiliserende rol voor de artistieke gemeenschap en de gehele Vlaamse bevolking moeten vervullen. Bovendien moeten ze internationale topkwaliteit aanbieden. Door een gebrekkige collectieve opdrachtomschrijving weten deze Gemeenschapsinstellingen echter niet welke service van hen wordt verwacht en dit zowel naar de artistieke gemeenschap als de bredere samenleving toe. De vage taakomschrijving stelt de instellingen met dit uitzonderlijke statuut bovendien voor een distinctieprobleem. Waarin onderscheiden ze zich van andere kunstorganisaties in Vlaanderen die op een reguliere basis tijdelijk worden gesubsidieerd? Ten slotte signaleren de Gemeenschapsinstellingen een internationaal verifieerbare discrepantie tussen een symbolische en een economische, subsidiale erkenning. Door dit alles blijft hun positie vaag tot zelfs ambivalent. Met deze vaststellingen in het achterhoofd werd een essayopdracht geformuleerd. De centrale vragen die daarin gesteld werden luiden: wat is de opdracht, taak en positie van nationale kunstinstellingen? Hoe kunnen ze ideaaltypisch functioneren en hoe doen ze dat in het buitenland? Via een interpretatieve cultuursociologische weg, geschraagd met de inzichten van de kritische theorie werd een antwoord op het voorgelegde vraagstuk gezocht. Het opstel betreft dus geen benchmarking of kunstkritisch betoog. Wel werd via diepte-interviews met beleidsverantwoordelijken en vooral stafmedewerkers van voorbeeldorganisaties in Duitsland, Engeland, Finland, Nederland en Portugal naar mogelijke pistes gekeken.
Kunstsocioloog Pascal Gielen verdedigt de hypothese dat de geglobaliseerde kunstwereld een ideaal terrein voor economische uitbuiting is. In de roes van de creative cities en de creatieve industrie omarmen overheden dit postfordistische werkmodel en sluiten zo naadloos aan bij de mondiale, neoliberale markteconomie. Gielen diept deze situatie uit en wil tegelijkertijd nieuwe alternatieven aanreiken, die de kunstwereld nodig heeft om haar eigen dynamiek en vrijheid te bewaren. Zijn zoektocht leidt hem naar plaatsen van gedeelde intimiteit en ‘slowability’ temidden van de hectische, globale flow van artistieke ontwikkelingen en trends. Deze derde editie is geheel herzien en bijgewerkt met Gielens meest recente inzichten in de politieke dimensies van kunst, autonomie en de relatie tussen kunst, ethiek en democratie.
Dit artikel onderzoekt immuniteit buiten de contouren van een menselijk lichaam en een biopolitiek kader in het plantwetenschappelijk materieel-discursief object van het superonkruid met zijn resistentie en tolerantie voor herbiciden. In plaats van categorisch aan te nemen dat alle vormen van immuniteit en immuunsystemen plaatsvinden binnen de abstracte categorie van het (menselijk) lichaam, besteedt het artikel aandacht aan de manier waarop het superonkruid als analytisch en synthetiserend brandpunt het concept van immuniteit gaat bevolken en erdoor bevolkt wordt. In het algemeen beweert de auteur dat de materiële dimensie van het superonkruid kan worden gezien als een uitbreiding van of aanvulling op noties van het individuele, autonome en begrensde menselijke lichaam, maar dat deze materiële dimensie ook zijn eigen subjectpositie kan ondermijnen. Door het concept van immuniteit los te koppelen van zijn 'oorsprong' in het menselijk lichaam, kunnen nieuwe ontologische gronden voor menselijke en niet-menselijke politieke ecologieën worden bedacht, met een andere vorm van belichaming, die noch negatief, noch bevestigend zijn.
MULTIFILE