Chest physical therapy (CPT) is a widely used intervention for patients with airway diseases. The main goal is to facilitate secretion transport and thereby decrease secretion retention in the airways. Historically, conventional CPT has consisted of a combination of forced expirations (directed cough or huff), postural drainage, percussion, and/or shaking. CPT improves mucus transport, but it is not entirely clear which groups of patients benefit from which CPT modalities. In general, the patients who benefit most from CPT are those with airways disease and objective signs of secretion retention (eg, persistent rhonchi or decreased breath sounds) or subjective signs of difficulty expectorating sputum, and with progression of disease that might be due to secretion retention (eg, recurrent exacerbations, infections, or a fast decline in pulmonary function). The most effective and important part of conventional CPT is directed cough. The other components of conventional CPT add little if any benefit and should not be used routinely. Alternative airway clearance modalities (eg, high-frequency chest wall compression, vibratory positive expiratory pressure, and exercise) are not proven to be more effective than conventional CPT and usually add little benefit to conventional CPT. Only if cough and huff are insufficiently effective should other CPT modalities be considered. The choice between the CPT alternatives mainly depends on patient preference and the individual patient's response to treatment.
MULTIFILE
Van veel dierlijke producten, of producten die ingrediënten van dierlijke oorsprong bevatten die in Nederland worden geïmporteerd, is onduidelijk waar ze vandaan komen, hoe ze zijn geproduceerd en om welke hoeveelheden het gaat. Het ministerie van Economische Zaken (EZ) wil hier graag meer inzicht in krijgen. EZ heeft daarom het lectoraat Welzijn van Dieren van Van Hall Larenstein, University of Applied Sciences, gevraagd informatie te verzamelen over een beperkt aantal importproducten, te weten zijde, kikkerbillen, haaienvinnen, kwasten van varkenshaar, slakkenslijm in cosmetica en escargots.
MULTIFILE
Als na afloop van een brandincident een stoffelijk overschot wordt aangetroffen, is het van belang dat de causaliteit tussen de brand en het overlijden wordt onderzocht. Brand is zeer destructief voor het menselijk lichaam. Dit bemoeilijkt de interpretatie van onderzoeksbevindingen aan een lichaam. Er zijn diverse verschijnselen die tot op zekere hoogte duiden op vitaliteit (de betrokkene was levend) ten tijde van de brand. In dit artikel worden deze verschijnselen tegen het licht gehouden. Op basis van de huidige wetenschappelijke theorieën bestaan er geen verschijnselen die leiden tot de eenduidige conclusie over al dan niet vitale blootstelling. Wel kunnen verschijnselen een vermoeden van vitale blootstelling tot op zekere hoogte ondersteunen. Ontbreken de verschijnselen, dan is het niet mogelijk om een conclusie te trekken; de afwezigheid is geen bewijs van overlijden vóór het ontstaan van de brand. Om in de rechtszaal een uitspraak te kunnen doen over de causaliteit tussen brand en overlijden, wordt het noodzakelijk geacht om de waarde voor de aannemelijkheid van vitale blootstelling per verschijnsel te motiveren.
MULTIFILE