Background: The environment affects children’s energy balance-related behaviors to a considerable extent. A context-based physical activity and nutrition school- and family-based intervention, named KEIGAAF, is being implemented in low socio-economic neighborhoods in Eindhoven, The Netherlands. The aim of this study was to investigate: 1) the effectiveness of the KEIGAAF intervention on BMI z-score, waist circumference, physical activity, sedentary behavior, nutrition behavior, and physical fitness of primary school children, and 2) the process related to the implementation of the intervention. Methods: A quasi-experimental, controlled study with eight intervention schools and three control schools was conducted. The KEIGAAF intervention consists of a combined top-down and bottom-up school intervention: a steering committee developed the general KEIGAAF principles (top-down), and in accordance with these principles, KEIGAAF working groups subsequently develop and implement the intervention in their local context (bottom-up). Parents are also invited to participate in a family-based parenting program, i.e., Triple P Lifestyle. Children aged 7 to 10 years old (grades 4 to 6 in the Netherlands) are included in the study. Effect evaluation data is collected at baseline, after one year, and after two years by using a child questionnaire, accelerometers, anthropometry, a physical fitness test, and a parent questionnaire. A mixed methods approach is applied for the process evaluation: quantitative (checklists, questionnaires) and qualitative methods (observations, interviews) are used. To analyze intervention effectiveness, multilevel regression analyses will be conducted. Content analyses will be conducted on the qualitative process data. Discussion: Two important environmental settings, the school environment and the family environment, are simultaneously targeted in the KEIGAAF intervention. The combined top-down and bottom-up approach is expected to make the intervention an effective and sustainable version of the Health Promoting Schools framework. An elaborate process evaluation will be conducted alongside an effect evaluation in which multiple data collection sources (both qualitative and quantitative) are used.
Purpose: Literature detailing the effectiveness of school-based physical activity promotion in- terventions in prevocational adolescents was reviewed to identify effective intervention characteristics.Methods: The search strategy assessed studies against inclusion criteria study design, study population, school setting, language, and construct. The risk of bias of the included studies was assessed, and extractions were made of the physical activity (PA) level outcome measures and intervention characteristics regarding organizational, social, and content features. A meta-analysis was conducted to determine the overall effect of the interventions on the PA level. Identification of effective intervention characteristics was done by subgroup analyses. Meta-regression analysis was performed with PA level as dependent variable and intervention characteristics as covariates. Results: A total of 40 eligible studies was included for meta-analyses. Among the included studies, the overall intervention effect on increasing the PA level of prevocational adolescents was weak (standardized mean difference [SMD] .19, 95% confidence interval [CI] .12e.27). Intervention characteristics that improve the effect size to a moderate level were intracurricular PA (SMD .43, 95% CI .19e.68), involving school staff in an intracurricular intervention (SMD .37, 95% CI .16e.58) and a tailored intracurricular intervention (SMD .35, 95% CI .13e.58). Meta-regression analysis confirmed PA as a positive predictor.Conclusions: The effect of a school-based PA intervention was small to moderate. A sensible choice in the assembly of a multicomponent school-based PA intervention increases the effectiveness considerably. Physical education teachers, school administrators, and policy makers should consider organizational (intracurriculum, short and medium duration), personal (tailoring, participation), social (school staff) and content (PA) determinants.
MULTIFILE
Limited evidence is available about (non)-representativeness of participants in health-promoting interventions. The Dutch Healthy Primary School of the Future (HPSF)-study is a school-based study aiming to improve health through altering physical activity and dietary behaviour, that started in 2015 (registered in ClinicalTrials.gov on14-06-2016, NCT02800616). The study has a response rate of 60%. A comprehensive non-responder analysis was carried out, and responders were compared with schoolchildren from the region and the Netherlands using a cross-sectional design. External sources were consulted to collect non-responder, regional, and national data regarding relevant characteristics including sex, demographics, health, and lifestyle. The Chi-square test, Mann-Whitney U test, or Student's t-test were used to analyse differences.
Als geen andere grondstof is metaal oneindig herbruikbaar. De Koninklijke Metaalunie heeft daarom de ambitie uitgesproken om samen met de ketenpartners - onderwijs- en kennisinstellingen, de ministeries van Infrastructuur en Milieu (IenM) en Economische Zaken (EZ) en ondernemers - onderzoek en projecten uit te voeren om de circulariteit van de metaalketen te verbeteren. De sector sluit daarbij aan bij het stimuleringsbeleid van de Rijksoverheid gericht op de overgang naar een 100 procent circulaire economie. De Metaalunie wil geen volger zijn, maar een actieve rol vervullen om circulariteit binnen de metaalsector te bevorderen. Kennis is er weliswaar voldoende maar vindt nog onvoldoende zijn weg naar de sector. Wanneer meer bedrijven in de metaalketens de potentie van de circulariteit zien, zal dit leiden tot nieuwe en verbeterde producten. De verwachting is dat door het in kaart brengen en benoemen van de meerwaarde/toegevoegde waarde, meer bedrijven de circulaire economie als uitgangspunt zullen nemen bij productontwikkeling. En dit creëert dan weer afzetmogelijkheden, verbetert de concurrentie-positie en draagt bij aan groei en werkgelegenheid. De Metaal Recycling Federatie (MRF) stelt zich het bevorderen van de milieuvriendelijke en economisch verantwoorde recycling van alle gebruikte metalen in Nederland ten doel. De MRF vertegenwoordigt 160 van de 400 ondernemingen die actief zijn op de recycling van ferro en non-ferro. De federatie vertegenwoordigt daarmee 85 procent van het totale verhandelde volume van de gehele branche in Nederland. De MRF constateert dat gebruikt metaal weliswaar voor meer dan 90 procent wordt gerecycled, maar is van mening dat verdere optimalisatie kan worden bereikt door de producten (nog) beter geschikt te maken voor hergebruik. Dat stelt bijzondere eisen aan het ontwerp van die producten: design-for-recycling. Met dit KIEM-project wil de MRF een beter inzicht krijgen in de problemen die recyclers ondervinden bij de demontage en vervolgens recycling van producten waarin metaal is verwerkt. Uiteraard wil de MRF vervolgens bezien hoe de knelpunten kunnen worden weg genomen. Twee MRF-leden, die zich bezig houden met resp. de verwerking van elektronica en restmaterialen en met het inzamelen van accu?s en non ferro materialen, hebben concreet aangegeven hun keten meer circulair in te richten. Zij hebben behoefte aan praktisch toepasbare kennis hoe dit te realiseren. Het project legt de focus op het inzicht krijgen in de mogelijkheden (het HOE) van de elektrische huishoudelijke apparaten en de accuketens om de circulariteit van de ketens verder te verbeteren. Het slaat daarmee een brug tussen beschikbare kennis en de toepassing daarvan, met als uiteindelijk doel dat meer bedrijven in de metaalsector de circulaire economie als uitgangspunt hanteren in hun business model. De praktijkvragen van de bedrijven zijn vervat in drie clusters: 1. De wijze waarop hoogwaardig hergebruik en recycling van huishoudelijke apparaten en accu?s (verder) kan worden verbeterd; 2. Onderzoek naar de praktijk van ontmanteling, scheiding en recycling van producten: - Welke keten- c.q. netwerksamenwerkingen zijn opportuun? - Welke knelpunten (techniek, communicatie, anders) moeten opgelost worden? - Welke internationale kennis en ervaring is opportuun? 3. Wat betekent dit voor de, overwegend MKB-, bedrijven in de metaalrecycling sector? Er wordt samengewerkt met Avans Hogeschool en partners in de elektrische huishoudelijke apparaten en accu-recycling ketens. De uitkomsten van het project zijn: - een beschrijving van de circulaire keten met de verbeteringen daarvan in elk van de twee gekozen ketens, t.w. huishoudelijke elektrische apparaten en accu?s; - een voorstel voor oplossingsrichtingen naar verschillende aspecten: ontwerpmethodes, verdienmodellen, juridische en samenwerkingsaspecten, en tenslotte - ?best practices? vanuit de twee ketens.
Nederlandse bedrijven lopen achter op het gebied van Smart Industry. Er wordt veel over nagedacht en geschreven, maar de daadwerkelijke toepassing staat nog in de kinderschoenen. Ondernemers zijn nog onvoldoende bekend met de komende digitale revolutie en de gevolgen daarvan voor hun bedrijf. Grote bedrijven kunnen complexe oplossingen aanschaffen. De mkb’er wil echter zelf met zijn proces kunnen experimenteren. Met vaak eenvoudige middelen is het mogelijk om met behulp van data het productieproces te optimaliseren of om de kwaliteit van een product te verbeteren. Dit project ontwikkelt methoden en tools die mkb’ers hierbij helpen. Bij bedrijven worden al veel data verzameld. Deze data staan vaak op verschillende locaties. Industriële computers houden gegevens over het proces bij. Handmatige kwaliteitscontroles worden ingevuld op formulieren en er worden rapporten opgesteld. Ook worden specifiek ontwikkelde meetsystemen gebruikt. Voor al deze bronnen zijn er wel deeloplossingen om de gegevens te ontsluiten. Een betaalbaar en handig systeem waarmee het bedrijf zelf daadwerkelijk inzicht krijgt in het gehele proces is er echter nog niet. In dit project onderzoeken we hoe je een gemakkelijk te gebruiken systeem ontwikkelt. We ontwikkelen daartoe een generiek en flexibel monitorsysteem waarmee data uit verschillende bronnen eenvoudig kunnen worden geïntegreerd en geanalyseerd. In het project doorlopen we vier fasen: 1) bepalen verbeterdoelstellingen, 2) dataverzameling, -handling en -opslag, 3) data-analyse en visualisatie, en 4) validatie, kennisverspreiding en –valorisatie. Als resultaat leveren we een hard- en softwaresysteem op, alsook een methode met best-practices voor de industrie. In het project richten we ons op actuele casussen van de consortiumpartners. Tegelijkertijd ontwikkelen we generieke kennis, waar niet alleen de partners direct mee verder kunnen, maar waar ook andere mkb’ers gebruik van kunnen maken. Op deze manier kunnen veel meer bedrijven belangrijke stappen zetten voor de ontwikkeling van Smart Industry in Nederland.
Mensen met lage rugpijn-klachten komen het vaakst bij de fysiotherapeut. Zij moeten thuis oefeningen doen. Een grote groep volgt de beweeg- en oefenadviezen niet op. Met de integratie van een e-Exercise-app kan dit mogelijk veranderen. Daar heeft de doelgroep het meeste baat bij en de zorg wordt zo effectiever.Doel eHealth, geïntegreerd binnen de reguliere face-to-face behandeling (ook wel blended care genoemd), biedt nieuwe mogelijkheden om 'therapietrouw' te bevorderen. Daarnaast krijgt de patiënt ondersteuning bij gedragsverandering en het stimuleert de eigen regie. Zulke eHealth-applicaties voor blended care zijn nog zeer beperkt voorhanden en worden nog weinig gebruikt. In een eerder project is een prototype van de app e-Exercise ontwikkeld en onderzocht op bruikbaarheid. Binnen het huidige project wordt e-Exercise Lage Rugpijn in een gerandomiseerd onderzoek vergeleken met reguliere fysiotherapie. Resultaten Dit onderzoek loopt nog. Na afronding vind je hier een samenvatting van de resultaten. Looptijd 01 januari 2017 - 01 januari 2021 Aanpak Het UMC Utrecht ontwikkelde in 2016-2017 een eerste model e-Exercise Lage Rugpijn in samenwerking met NIVEL, HelloFysio, en de Academische Werkplaats eerstelijns Fysiotherapie. Patiënten, fysiotherapeuten en experts waren hierin nauw betrokken. Het ontwikkelde model van de e-Exercise Lage Rugpijn-interventie is in een pilotstudie met 40 deelnemers onderzocht op toepasbaarheid en bruikbaarheid. In een RAAK-PRO project verbetert het consortium de E-Exercise Lage Rugpijn op basis van ervaringen uit de pilotstudie. De verbeterde versie van e-Exercise Lage Rugpijn wordt in een cluster gerandomiseerde trial onderzocht op (kosten-)effectiviteit in vergelijking met gebruikelijke zorg, volgens de huidige richtlijn. We verwachten dat de blended interventie (kosten-) effectiever is in het verminderen van pijn, lichamelijk functioneren en het stimuleren van therapietrouw en zelfregie. Daarnaast verwachten we dat de kans op nieuwe periodes van rugklachten vermindert.