Inleiding: Het lijdt geen twijfel dat een ernstige auditieve beperking de kindertaalontwikkeling sterk beïnvloedt. Onder andere door de neonatale gehoorscreening en cochleaire implantatie op jonge leeftijd ligt het taalniveau van deze kinderen echter steeds dichter bij dat van normaalhorende leeftijdsgenootjes. Hierdoor groeit de nood aan een uitgebreid evaluatie-instrument waarmee de taalontwikkeling van ernstig slechthorende en dove kinderen gedetailleerd in kaart gebracht kan worden. Het huidige onderzoek wil (1) nagaan of de CELF-4-NL hiervoor bruikbaar is en (2) onderzoeken of uit de verschillende taalevaluaties een specifiek taalprofiel opduikt. Methode: Er namen tien kinderen tussen 06;07 jaar en 07;10 jaar deel aan het onderzoek; vijf droegen een cochleair implantaat en vijf een hoortoestel. Hun resultaten op de CELF-4-NL werden vergeleken met twee normaalhorende controlegroepen; één groep gematcht op chronologische leeftijd en één gematcht op hoorleeftijd. Resultaten: Het globale taalniveau van de slechthorende kinderen ligt één à twee standaardafwijkingen onder de norm. Hoewel de variabiliteit in scores groot is, duikt toch een specifi ek patroon op in de resultaten. De hoogste scores worden behaald op de subtests die hoofdzakelijk semantische en lexicale vaardigheden meten. Op opdrachten waarbij de kinderen naast taal- ook goede auditieve vaardigheden nodig hebben, wordt het zwakst gepresteerd. Uit een diepgaande foutenanalyse komt naarvoren dat slechthorende kinderen signifi cant meer moeite hebben met plaatsaanduidingen, voornaamwoorden en bepaalde lidwoorden dan normaalhorende (hoor) leeftijdsgenootjes. Conclusie: De grote spreiding van de resultaten wijst erop dat de CELF-4-NL bij ernstig slechthorende en dove kinderen voldoende differentieert, zowel tussen de kinderen onderling als tussen de taalvaardigheden. Er duikt een taalprofiel op met lexicon en semantiek als sterke punten en morfologie en syntaxis als zwakke taalaspecten. Op opdrachten waarbij zowel sterke taal- als auditieve vaardigheden vereist zijn, zoals 'Begrippen en aanwijzigen volgen' en 'Zinnen herhalen', scoren de slechthorende kinderen het zwakste. De foutenanalyse wijst bovendien op het bestaan van specifieke afwijkingen in de morfosyntactische taalontwikkeling van slechthorende kinderen.
Dit rapport is het verslag van een literatuurstudie naar rekenonderwijs in cluster 2 en heeft tot doel uitgangspunten voor rekenonderwijs aan deze doelgroep vast te leggen. De checklist in dit rapport biedt aanknopingspunten om het rekenonderwijs in cluster 2 in beeld te brengen en afstemming op de onderwijsbehoeften van leerlingen met auditieve beperkingen mogelijk te maken. De didactische aanpak vraagt hierbij nog veel aandacht. Tot nu toe is er weinig tot geen onderzoek gedaan in Nederland naar de gecijferdheid van dove en slechthorende kinderen (zie bijvoorbeeld Crasborn e.a. 1999; Gehoor in onderzoek 2010, maar ook Van Dijk 1968). De lectoraten Gecijferdheid en Dovenstudies van het Kenniscentrum Educatie van de Faculteit Educatie van Hogeschool Utrecht hebben het initiatief genomen om een verkennend onderzoek te doen naar de rekenwiskunde vaardigheden bij dove en slechthorende kinderen in het speciaal basis onderwijs. Een school1 voor dove kinderen was bereid aan dit onderzoek mee te werken.
Van Schijndel en Van den Bogaerde hebben onderzoek gedaan naar een doelgroep waar nog weinig over bekend is: dove kinderen met een meervoudige beperking. In dit onderzoek hebben zij zich specifiek gericht op de ontwikkeling van gebarentaalvaardigheden van deze doelgroep. Hieruit blijkt dat doelgerichte interventie op de gebarentaalontwikkeling van drie dove leerlingen met een verstandelijke beperking blijvend effect heeft op de communicatieve ontwikkeling van deze leerlingen. Het effect van het onderzoek is zowel terug te zien in de testresultaten als in het dagelijks functioneren. In dit artikel wordt de interventie aan één van de drie leerlingen uitgebreid beschreven