Regelmatig duiken in de media berichten op over virtuele verkrachtingen of aanrandingen. Virtuele verkrachting en aanranding houden in de kern in dat het slachtoffer ongewenst geconfronteerd wordt met beelden van seksuele aard die betrekking hebben op de eigen avatar (zijn of haar virtuele representatie in de virtuele wereld van een computerspel). Ook andere gebruikers van het computerspel worden ongewenst geconfronteerd met deze beelden. Dit artikel behandelt de vraag of virtuele verkrachting en aanranding onder de werking van het strafrecht gebracht zouden moeten worden. Deze vraag wordt vanuit een juridisch-filosofisch perspectief beantwoord.
Mobiele identificatietechnieken maken het in de nabije toekomst mogelijk DNA- en vingersporen tijdens een lopend forensisch sporenonderzoek snel te analyseren, te vergelijken met referentiemonsters, en de resultaten hiervan te gebruiken in het verdere onderzoek. In dit experimentele onderzoek werd de invloed onderzocht van deze snelle analyseresultaten op de scenariovorming, en van de databankidentificaties in deze resultaten op de interpretatie van sporen door forensisch rechercheurs in Nederland. Forensisch rechercheurs (N = 65) voerden een gesimuleerd plaats delict onderzoek uit. Hierbij werden zowel de analyseresultaten als het moment waarop deze werden verstrekt gemanipuleerd. De resultaten laten zien dat snelle analyseresultaten de scenariovorming van rechercheurs beïnvloeden, en dat deze invloed afhankelijk is van het moment van de informatieverstrekking. Oordelen van rechercheurs over het belang van de sporen blijken niet door databankidentificaties te worden beïnvloed.