Overgenomen uit: Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 2021, nr. 3Pabo’s dienen ervoor te zorgen dat toekomstige leraren in staat zijn onderwijs in Wetenschap en Technologie (W&T) te verzorgen. Aangezien meer dan driekwart van de scholen werkt met een methode op het gebied van W&T, is het belangrijk dat aanstaande leraren leren de kwaliteit van dit materiaal wetenschappelijk geïnformeerd te analyseren en te verbeteren. In deze ‘good practice’-beschrijving wordt de opzet en uitvoering van een project rondom het wetenschappelijk geïnformeerd analyseren van W&T-leermateriaal besproken. De stappen die zijn gevolgd in dit project, worden stuk voor stuk toegelicht. Na het belichten van iedere stap wordt steeds uitgewerkt hoe ermee gewerkt kan worden in de lerarenopleiding. Hiertoe worden steeds concrete opdrachtsuggesties geboden. De voorgestelde opdrachten zorgen voor de integratie van theorie en praktijk, en dragen bij aan de systematische en doelgerichte bevordering van de vakinhoudelijke, pedagogisch-didactische alsook onderzoekscompetenties van aanstaande leraren basisonderwijs. Door de opdrachten op te nemen in het pabo-curriculum wordt bijgedragen aan meer en beter evidence geïnformeerd onderwijs op de pabo én in het basisonderwijs
MULTIFILE
In 2020 dienen basisscholen Wetenschap & Technologie geïntegreerd te hebben in hun curriculum (Techniekpact, 2013). Veel scholen moeten nog flinke stappen zetten en in sommige gevallen moeten de eerste stappen nog worden gezet. In de onderwijspraktijk is behoefte aan houvast voor het kiezen van leermateriaal op het gebied van W&T. Er is behoefte aan middelen om de kwaliteit van het beschikbare materiaal te analyseren en aan een analyse van veelgebruikte materialen. In dit kortlopende project van het expertisecentrum TechYourFuture is een analysekader ontwikkeld voor het beoordelen van de kwaliteit van W&T onderwijsmateriaal. Daarbij zijn zes wereldoriëntatie methodes geanalyseerd op hun W&T-gehalte. In wat volgt, wordt uiteengezet hoe het onderzoek is opgezet welke keuzes daarbinnen gemaakt zijn. Tevens worden de bevindingen gepresenteerd en worden conclusies getrokken.
MULTIFILE
Kijkend naar de ontwikkelingen in de medische en farmaceutische zorg, concludeer ik dat het belang van innovaties niet altijd in overeenstemming is met de snelheid waarmee die innovaties hun plek krijgen in het standaardhandelingsarsenaal van zorgverleners. Veranderingen in de zorg gaan vaak langzaam en doorbraken worden slecht herkend. De vraag is hoe dit komt. Er blijken vele factoren van invloed op het mogelijke succes van een innovatie. Van groot belang is het inzicht dat innoveren meer is dan iets bedenken en dan maar aannemen dat het wel zal worden opgepikt door de (potentiële) doelgroep. Het aan de man brengen (‘dissemineren’) van de innovatie is mede bepalend voor een succesvolle implementatie. In de farmaceutische zorg is voor deze overbruggingsfunctie een belangrijke rol weggelegd voor de farmakundige. Mijn lectoraat, dat is gekoppeld aan de opleiding Farmakunde, zal zich bezighouden met het onderzoek naar het proces om farmaceutische innovaties te dissemineren. In deze openbare les licht ik de context en consequenties van dit onderzoeksthema nader toe. Ik begin met een uitleg van de farmakundige en diens toegevoegde waarde in het werkveld (hoofdstuk 1), en vervolg met een korte beschrijving van recente veranderingen binnen de zorg (hoofdstuk 2). In het begeleiden van die veranderingen ligt een belangrijke meerwaarde van de farmakundige, en de missie van dit lectoraat. Daarna (hoofdstuk 3) beschouwen we het innoveren in de (farmaceutische) gezondheidszorg in meer detail. Hoofdstuk 4 geeft diverse handvatten voor het kiezen van de juiste interventies om de afstand tussen de innovator en de toekomstige gebruiker te overbruggen en zodoende de toegang voor de gebruiker tot de innovatie te verbeteren. De keuze van de onderzoekslijnen van mijn lectoraat, zoals in hoofdstuk 5 beschreven, is daarvan afgeleid
Wetenschappers gebruiken bioorthogonale klikreacties tussen trans-cyclooctenen (TCOs) en tetrazines (Tz) om geheel nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen waarmee heel gericht cruciale biologische doelmoleculen kunnen worden geraakt, zodat ziektes op een veel selectievere manier kunnen worden behandeld. Recentelijk heeft de Radboud Universiteit een nieuw TCO-derivaat ontwikkeld en geoctrooieerd dat beschikt over twee orthogonale handvatten, goede stabiliteit, een snelle klik-kinetiek en een biocompatibele “click-to-release” functionaliteit. Bovendien kan deze TCO in een efficiënte synthese met hoge zuiverheid geproduceerd worden in tegenstelling tot vergelijkbare gepubliceerde stoffen. Binnen dit KIEM project zullen ‘ready-to-use’ TCO-producten ontwikkeld worden, gebaseerd op dit nieuwe TCO-derivaat. Dit is belangrijk om de drempel te verlagen voor onderzoekers om deze nieuwe technologie te benutten in hun toepassingen en versnelt daarmee de ontwikkeling van “slimme” geneesmiddelen of materialen. De werkzaamheden in dit project zullen bestaan uit literatuuronderzoek, synthetisch ontwerp van TCO-derivaten, chemische synthese, onderzoek naar de eigenschappen van de stoffen en contact leggen met potentiele gebruikers. De beoogde projectresultaten zijn chemische methoden om geactiveerde TCOs te synthetiseren, 5–10 geactiveerde eindproducten, inzicht in de chemie van TCOs, inzicht in de kinetiek en stabiliteit van de nieuwe TCOs en nieuwe samenwerkingen. In dit project wordt samengewerkt tussen de Radboud Universiteit en het biotechnologiebedrijf Synvenio. Binnen de synthetisch organische chemie afdeling van de Radboud Universiteit is de eerdergenoemde nieuwe TCO ontwikkeld. Synvenio is een jong biotechnologiebedrijf dat bioactieve stoffen beschikbaar maakt voor biochemisch- en biomedische onderzoekers. Het team bestaat uit chemici met veel affiniteit met biochemie, waaronder een van de uitvinders van de nieuwe TCO.
Urineweginfecties behoren tot de meest voorkomende infecties waarvoor de huisarts wordt bezocht. Bij de diagnostiek van urineweginfecties wordt uitgegaan van een anamnese van klachten en vervolgens kunnen verschillende point-of-care testen worden ingezet. Deze testen zijn echter niet geschikt om de diagnose urineweginfectie te bevestigen, maar alleen (indien negatief) om de diagnose uit te sluiten. Daarnaast is het op basis van deze testen niet mogelijk om direct een gerichte therapie in te zetten. Er wordt regelmatig gestart met een antibioticumkuur zonder dat de verwekker bekend is, hetgeen kan leiden tot toename van de antibioticaresistentie. Er is grote behoefte aan nieuwe diagnostische benaderingen voor urineweginfecties. In het RAAK publiek project “Sneldiagnostiek van urineweginfecties in de eerstelijn” (RAAK.PUB04.050) is de inzet van single-cell MALDI-TOF massaspectrometrie onderzocht. Deze technologie blijkt in staat om zeer snel (in enkele minuten) de verwekker van een potentiële urineweginfectie te identificeren. De massaspectrometer levert unieke eiwitspectra van de bacteriecellen op. Regelmatig werd ook een additioneel laagmoleculair eiwitpatroon gevonden in de urine van patiënten met een urineweginfectie. Om die reden werd het onderzoek uitgebreid met de analyse van ruim 250 controlemonsters, urines van mensen zonder verdenking op een urineweginfectie. Uit dit onderzoek bleek dat de gevonden laag moleculaire peptiden in urine mogelijk gebruikt kunnen worden als biomarker voor een urineweginfectie. In het kader van het Top-up project willen we meer bekendheid geven aan de potentiële biomarker door middel van een wetenschappelijke publicatie. Daarnaast willen we nagaan of het mogelijk is om een pointof- care test te ontwikkelen op basis van de biomarker. Voor de klinische validatie van deze test wordt het netwerk gevormd en een onderzoeksplan voor een vervolgproject opgesteld.
Een persisterende infectie met hoog-risico humaan papillomavirus (hrHPV) is de belangrijkste factor voor de ontwikkeling van afwijkingen in de baarmoederhals en het ontstaan van baarmoederhalskanker. Ongeveer 80% van de vrouwen loopt in haar leven een HPV infectie op, toch is het risico op kanker relatief laag. hrHPV infectie is noodzakelijk maar niet de enige factor die bijdraagt aan de ontwikkeling van baarmoederhalskanker. Er zijn aanwijzingen dat vaginoom afwijkingen, zoals een disbalans van micro-organismen in de vagina, cofactoren kunnen zijn voor een persisterende hrHPV infectie. Een eerste analyse van een kleine 1000 uitstrijken (waarvan de helft hrHPV-positief) die in het HPV expertisecentrum van het Jeroen Bosch ziekenhuis getest werden op aanwezigheid van een beperkt aantal verschillende bacteriesoorten liet zien dat dat in het hrHPV-positieve cohort statistisch significant meer vaginoom afwijkingen voorkwamen dan in het hrHPV-negatieve cohort. Dit motiveert ons een haalbaarheidsonderzoek te starten met als doel te bepalen of het vaginoom (het geheel van bacteriën, schimmels en virussen in de vagina) kan dienen als triagemarker voor een persisterende hrHPV infectie, die kan leiden tot baarmoederhalskanker. In dit onderzoek willen we het gehele vaginoom in kaart te brengen van een subgroep van vrouwen met en zonder hrHPV infectie. Sequencing technologieën zijn bij uitstek geschikt voor het in kaart brengen van een diversiteit aan micro-organismen op basis van hun genoom, maar kunnen arbeidsintensief zijn en genereren complexe data waardoor er een IT structuur voor (beveiligde) opslag en analyse nodig is. Samen met het HPV expertisecentrum en MKB partners willen we onderzoeken welke sequencing methode de meest betrouwbare resultaten geeft en het best bruikbaar is in een diagnostische laboratoriumsetting. Daarnaast zal onderzocht worden hoe we om moeten gaan met de gegenereerde data en opslag daarvan.