Steeds meer onderwijs is flexibel en gepersonaliseerd. Dat zorgt voor uitdagingen rondom sociale binding van studenten onderling, met de opleiding en met docenten. Daarnaast wordt steeds meer onderwijs online en blended vormgegeven. Dit draagt bij aan de vraag: Hoe zorg je bij online en blended onderwijs dat mensen elkaar nog weten te vinden en te bereiken? De zone Flexibilisering van het onderwijs deed er onderzoek naar. Daar is een praatplaat en handreiking Sociale binding in online en blended leergemeenschappen uitgekomen. Hierin worden concrete ontwerpprincipes – voorzien van voorbeelden, werkvormen en (ICT-)tools – gepresenteerd.
MULTIFILE
Het World Wide Web (WWW) en andere informatie- en communicatietechnologie (ICT) krijgt grote maatschappijke gevolgen toegedicht. Zowel utopische als dystopische toekomstbeelden worden eraan opgehangen. Bij gebrek aan empirisch onderzoek kunnen beide aanspraak maken op realiteitswaarde. Wat is waan? En wat is werkelijkheid? Zonder twijfel is de technologische ontwikkeling iin van de centrale krachten achter maatschappelijke ontwikkelingen. Dit rapport presenteert de stand van zaken in het onderzoek naar sociale gevolgen van technologische ontwikkeling. Wat zijn de relevante vraagstellingen? Welke theoriekn zijn reeds ontwikkeld? Hoeveel empirisch onderzoek is voorhanden? In dit rapport wordt onderzoek naar de sociale gevolgen van technologische ontwikkeling gerelateerd aan hoofdvragen van de sociologie, te weten vragen naar de rationalisering van de samenleving, sociale ongelijkheid en sociale cohesie. Burgers worden steeds vaker geconfronteerd met technologische innovaties die hun maatschappelijk functioneren beonvloeden. Door nieuwe ICT verandert geleidelijk de manier waarop zij werken, leren en communiceren. Langzaam maar zeker passen burgers zich aan de beschikbare mogelijkheden aan, omdat hierdoor bestaande handelingen sneller, gemakkelijker of efficiknter uitgevoerd kunnen worden.
Fysieke en digitale sporen worden vaak gebruikt in strafzaken om misdrijven te bewijzen. Fysieke sporen worden meestal geanalyseerd om daarmee de bron van het spoor te achterhalen, maar forensisch onderzoekers toetsen de laatste jaren vaker hypothesen op activiteitniveau aan de hand van fysieke sporen. Op dit moment wordt nog weinig aandacht besteed aan activiteitniveau in de context van digitale sporen. Historisch gezien is dit be- grijpelijk omdat het tot voor kort nog lastig was om een persoon te koppelen aan een digitaal spoor. Maar nu smartphones, sociale media, slimme assistenten en horloges steeds persoonlijker worden, wordt in de bewijsvoering ook bij digitale sporen steeds vaker de vraag gesteld hoe het spoor is ontstaan. Het beantwoorden van die vraag kan helpen bij het vormen en toetsen van hypothesen en scenario’s in het rechercheonderzoek.Dit artikel begint met een introductie over het reconstrueren en bewijzen van activiteiten aan de hand van sporen. Vervolgens bespreken we een aantal Nederlandse strafzaken en analyseren we of en zo ja op welke wijze digitaal bewijs (mogelijk in samenhang met ander bewijs) is gebruikt om de activiteit van een verdachte te reconstrueren. Daarbij is zowel de digitale als de fysieke activiteit relevant nu onze fysieke ruimte en cyberspace in toenemende mate samensmelten. Dit artikel richt zich met name op de wijze waarop digitaal bewijs gebruikt kan worden bij het vormen en toetsen van hypothesen en scenario’s op activiteitniveau, en op de betekenis hiervan voor de opsporingspraktijk.
Het LENI Magazine zet onderzoek naar leren en innoveren in de schijnwerpers. Aan de hand van verschillende thema's zoals complexiteit, doorwerking en samenwerking én aan de hand van de expertisegebieden van de HU, vertellen onderzoekers en hun praktijkpartners over recente onderzoeksprojecten. De waarde, diversiteit en het proces van praktijkgericht onderzoek staan centraal.
Deze aanvraag beoogt de verwezenlijking van hoogwaardig onderwijs in Science, Technology, Engineering & Mathematics (STEM) in het primair- en voortgezet onderwijs en de lerarenopleidingen, door een beproefde systematiek voor netwerkvorming beschikbaar te maken voor het STEM-domein. Het uiteindelijke doel hiervan is de systematische en duurzame bevordering van bèta-burgerschap en het verhogen van de instroom van leerlingen in technische opleidingen (CBS, 2017, TechYourFuture, 2018). Om te komen tot de beproefde systematiek voor netwerkvorming, wordt de werkwijze van ontwerponderzoek toegepast (Plomp & Nieveen, 2013). Concreet betekent dit dat een systematiek wordt opgesteld voor het netwerk, dat deze in praktijk wordt gebracht, formatief wordt geëvalueerd, vervolgens wordt bijgesteld op basis van de bevindingen en dan wederom in de praktijk wordt beproefd (McKenney & Reeves, 2012). De systematiek voor het netwerk bestaat uit een aantal aspecten: 1) het opstellen van een landelijke onderzoeksagenda rondom STEM-onderwijs op basis van een proces van vraagarticulatie en focusbepaling, 2) het vervolgens in professionele leergemeenschappen (PLG’s) werken aan de beantwoording van vragen van de landelijke onderzoeksagenda, en 3) het delen van kennis, voorbeelden en onderzoeksresultaten door fysieke ontmoetingen te organiseren en een digitaal platform beschikbaar te stellen. Op deze wijze wordt kennisdeling en samenwerking gestimuleerd, wordt voortgaande netwerkvorming bevorderd, en wordt gewerkt aan het vergroten van onderzoekend vermogen van alle leden van het netwerk. Door meermalen de systematiek voor netwerkvorming bij te stellen en te verbeteren op basis van formatieve evaluaties, wordt toegewerkt naar een effectieve structuur voor het doen van praktijkgericht onderzoek naar STEM-onderwijs alsmede het delen en ontwikkelen van onderzoeksinitiatieven, kennis en good practices. Het STEM-netwerk is een open netwerk dat uitbreiding van deelname stimuleert, hetgeen leidt tot verbreding van kennisdeling en meer en beter praktijkonderzoek. Aan het eind van het project is een beproefde, doeltreffende systematiek voor voortgaande netwerkvorming binnen het STEM-domein beschikbaar.