New Public Management heeft het begrip doelmatigheid ontegenzeggelijk op de agenda gezet van het openbaar bestuur. In deze bijdrage wordt bezien hoe het begrip doelmatigheid is verankerd in het openbaar bestuur, welke knelpunten dit heeft opgeleverd en welke oplossingen hiervoor kunnen worden aangedragen. De uitwerking vindt op drie niveaus plaats. Allereerst wordt het begrip doelmatigheid nader uitgewerkt en afgebakend. De mogelijkheden doelmatigheid te bepalen zijn sterk afhankelijk van het soort voortbrengingsproces waarin het wordt gebruikt. Bij sommige voortbrengingsprocessen in de publieke sector is hetgeen wordt voortgebracht goed in maat en getal te vangen. Dat is echter lang niet altijd het geval. De output is vaak onhelder, er bestaat onduidelijkheid over het transformatieproces, of de doel-middel relaties zijn niet duidelijk. De bijdrage gaat vervolgens in op een aantal knelpunten van methodisch-technische, organisatorische en facilitaire aard bij de vertaling van het begrip doelmatigheid naar de praktijk van het openbaar bestuur. Voor de vraag hoe om te gaan met de verschillende contexten waarin het relevant is om tot bepaling van doelmatigheid te komen en ook te gebruiken als basis voor sturing, wordt aansluiting gezocht bij zogenoemde differentiatiemodellen. Het gebruik van deze modellen geeft echter geen antwoord op de vraag waarom een bepaalde mate van doelmatigheid is gerealiseerd en hoe doelmatigheid geoptimaliseerd kan worden. Daarom wordt in deze bijdrage tevens een koppeling naar een handelingsperspectief gemaakt. Daar worden de mogelijkheden tot beheersing van het voortbrengingsproces aan de orde gesteld. Ook is in deze bijdrage een illustratie van deze operationalisatie opgenomen, waarin een onderzoek naar de verlening van bouwvergunningen door gemeenten gepresenteerd wordt. Het geheel sluit af met enkele conclusies.
MULTIFILE
Het artikel betreft een opinierubriek over doelmatigheid in de verpleegkunde
MULTIFILE
Dit project is een eerste analyse naar de haalbaarheid en doelmatigheid van gras vergisting naar biogas.
MULTIFILE
Ten behoeve van praktijkgericht onderzoek naar en kwaliteitsverbetering van co-creatieprocessen stellen we een aanpak voor waarmee opbrengsten van co-creatie worden geëxpliciteerd. Participanten reflecteren eerst individueel op de gepercipieerde opbrengsten met behulp van kernvragen en competentie-doel reflectiematrices. Deze geleide reflecties geven vervolgens richting aan een gezamenlijke dialoog en onderlinge afspraken met betrekking tot doelmatigheid van de samenwerking. Zowel individuele reflecties als (samenvattingen van) de daaropvolgende dialoog leveren gegevens voor onderzoek naar een specifiek samenwerkingsverband en maken ook vergelijkingen tussen cases mogelijk. De voorgestelde aanpak past in een pragmatisch onderzoeksparadigma en draagt bij aan ecologische en katalyserende validiteit. We verhelderen de aanpak, illustreren deze met praktijkvoorbeelden en reflecteren op de bruikbaarheid.
DOCUMENT
In 2001 zijn Kees van der Wolf en Huub Everaert vanuit de Hogeschool Utrecht gestart met een onderzoek naar stress bij leraren. In 2003 is besloten het onderzoek te splitsen in een onderzoek naar stress bij leraren door gedrag van leerlingen én een onderzoek naar stress bij leraren door gedrag van ouders. In 2006 is het onderzoek naar stress als gevolg van ouders overgenomen door Bette Prakke en Arie van Peet. Dit onderzoek richt zich op de samenhang tussen stress bij leraren enerzijds en lastig gedrag van ouders anderzijds. Daarnaast wordt ook gekeken naar de invloed van beschermende factoren op ervaren stress, zoals collegiale steun en een gevoel van doelmatigheid bij de leraar.
DOCUMENT
Begrippen zoals ‘legitimering’, ‘doeltreffendheid’, ‘doelmatigheid’, etc. worden vandaag voortdurend (door beleidsmakers) gekoppeld aan sport- en beweeginitiatieven. Ook het bewegingsonderwijs ontkomt hier niet aan. Meer zelfs, al enkele decennia staat het legitimeringsvraagstuk met stip genoteerd bij ieder die het bewegingsonderwijs een warm of een iets minder warm hart toedraagt. In dit artikel wordt stil gestaan bij de bijdrage die onderzoek en/of een onderzoekende houding kan leveren aan de verdere professionalisering van het bewegingsonderwijs, en bijgevolg ook aan het legitimeringsvraagstuk. Er wordt specifiek aandacht besteed aan de rol van de HBO-opleidingen in het stimuleren van een onderzoekende houding in het bewegingsonderwijs. In een eerste deel wordt dieper ingegaan op een afbakening van het begrip onderzoek en de meerwaarde voor de beroepspraktijk. Vervolgens wordt toegelicht op welke wijze het hoger beroepsonderwijs kan bijdragen aan de verdere professionalisering van het bewegingsonderwijs.
DOCUMENT
Aanleiding: Zoetermeer heeft een uitgebreid beleid op het gebied van sport, gericht op vergroting van de sportparticipatie. Verschillende vormen van subsidie en verenigingsondersteuning maken deel uit van het beleidsinstrumentarium. De Rekenkamercommissie wil graag weten of sprake is van een transparant ondersteuningsbeleid en hoe de ontvangen subsidie de contributie en toegankelijkheid van de verschillende verenigingen beïnvloedt. Vraagstelling: Voorliggende rapportage beoogt op basis van ambtelijke stukken, gemeentelijke jaarrekeningen, interviews en verenigingsonderzoek de raad inzicht te verschaffen in de mate van effectiviteit en doelmatigheid van het gevoerde beleid. Om dit te bewerkstelligen is de volgende hoofdvraag geformuleerd. 'Hoe worden de sportverenigingen in Zoetermeer gefaciliteerd door de gemeente, welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag en hoe effectief en doelmatig is het verenigingsondersteuningsbeleid?'
DOCUMENT
Meer dan in Nederland staat in België de politisering van het sociaal werk prominent op de agenda. In 2018 verscheen een lijvig rapport naar aanleiding van een grote landelijke conferentie over het onderwerp. Op Sociaal.net verschijnt de ene na de andere bijdrage over politisering en mensenrechten. En de Arteveld Hogeschool in Gent stelde onlangs een leerstoel Politisering van het sociaal werk in. Met Grensverleggers. Over kwesties die ons verdelen levert Danny Wildemeersch een interessante bijdrage aan dit debat. In een terugblik op jarenlang onderzoek stelt hij zich de vraag hoe emancipatie in onze tijd betekenisvol kan zijn. Daarbij richt hij zijn pijlen met name op de eenzijdig technisch-rationele benadering die het politieke karakter van sociale interventies verdoezelt door haar aandacht voornamelijk te richten op het individu of groepen individuen. Daarmee verliest zij volgens hem de sociaal-politieke factoren uit het oog waardoor individuen of groepen in de samenleving in een kwetsbare positie komen en blijven. Al dan niet genoodzaakt door de marktlogica van de aanbestedingsprocedure, volgt de ontwikkeling van methodieken de wisselende prioriteiten in het beleid van de landelijke of gemeentelijke overheid. De normatieve vraag wat goed sociaal werk is wordt zo verdrongen door technische en organisatorische vragen over doelmatigheid, haalbaarheid en rendement van interventies die in resultaatafspraken worden vastgelegd
LINK
Witwassen wordt beschouwd als een ernstige bedreiging voor de Europese Unie. Sinds juni 2017 dient het anti-witwasbeleid van de lidstaten te zijn gebaseerd op de uitgangspunten en eisen van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn. Deze richtlijn beoogt een aantal knelpunten en tekortkomingen van de eerdere Europese regelgeving op te lossen. De misschien wel meest relevante verandering van de nieuwe richtlijn is de verplichte hantering van de risicogerichte benadering van het witwassen op drie niveaus: door de lidstaten, door de verschillende toezichthouders en door de individuele instellingen. De achterliggende gedachte daarvan is dat overheden en instellingen hun beleid en inzet van middelen kunnen aanpassen aan het risicoprofiel, de feitelijke witwasdreiging, per sector, product of klantgroep. In beginsel kan een dergelijke aanpak leiden tot meer resultaat en lagere kosten. In dit artikel wordt ingegaan op de belangrijkste praktische aspecten van de risicogerichte aanpak en de mogelijke impact op zowel de doeltreffendheid, als de doelmatigheid van de Nederlandse witwasbestrijding. De kernvraag die aan de orde komt, is in hoeverre de vierde richtlijn, en de gewijzigde Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), daadwerkelijk risicogericht anti-witwasbeleid faciliteert. Hoewel de inkt van de nieuwe richtlijn nauwelijks is opgedroogd, wordt er door wetgevende Europese gremia druk gesproken over substantiële aanpassingen van de Vierde Richtlijn. Omdat de definitieve tekst van deze Vijfde Richtlijn nog niet bekend is, wordt in dit artikel niet verder ingegaan op de mogelijke aanpassingen. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/pietersteenwijk/
DOCUMENT