Identiteit is 'in' en complex. Kan de professionele bestuurder als spil van identiteit fungeren? Hoe operationaliseren zij het begrip identiteit? Dit sensibiliserend, kwalitatief onderzoek heeft als centrale vraag: Wat denken bestuurders van het onderwerp identiteit en hoe operationaliseren zij 'identiteit'? Bestuurders van basisscholen zijn wel in staat een aantal aspecten van identiteit te beschrijven, maar zij zijn - door onvoldoende kennis over het begrip identiteit - niet in staat om het goed te operationaliseren. Het hanteren van (kern)doelen en competenties rond identiteit zou meer aandacht moeten krijgen in de praktijk en opleiding.
In dit artikel wordt verslag gedaan van een exploratief onderzoek naar de relatie tussen metacognitieve opvattingen van leerlingen in 3, 4 en 6 VWO enerzijds en hun oriëntatie ten aanzien van de scheikunde anderzijds. In verband hiermee is een onderscheid gemaakt tussen een macro- en een submicro-oriëntatie. Wat betreft de metacognitieve opvattingen is door middel van vragenlijsten informatie verzameld omtrent de op scheikunde betrekking hebbende leerconcepties, epistemologische opvattingen en doeloriëntaties van de leerlingen. Met behulp van principale componenten analyses is nagegaan hoe deze variabelen onderling samenhangen, waarbij 'competentiegerichtheid' als eerste factor naar voren kwam. Kenmerkend voor de huidige scheikundemethoden is dat wordt uitgegaan van het macro-aspect. Het is daarom niet verwonderlijk dat een ruime meerderheid van de leerlingen in de door hen geproduceerde concept maps blijk gaf van een macro-oriëntatie. Op grond van hun scores op de factor competentiegerichtheid werden de leerlingen ingedeeld in twee categorieën. Vooral de meer competentiegerichte 6 VWO-leerlingen bleken vaak een submicro-oriëntatie te vertonen. Verondersteld wordt dat meer competentiegerichte leerlingen de neiging hebben 'heen-en-weer te denken' tussen het macro- en het submicro-aspect. Het verdient aanbeveling in het scheikundeonderwijs meer aandacht te schenken aan het leren heen-en-weer te denken, omdat deze competentie als essentieel voor de scheikunde kan worden beschouwd.
Paper voor ORD 2014 In deze reviewstudie wordt de positie van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) geanalyseerd als deel van het onderwijsbestel zowel in relatie tot de eerste fase voortgezet onderwijs als in relatie tot de beroepsonderwijskolom. De dualiteit van het vmbo wordt beschouwd ten aanzien van ontwikkelingen in maatschappelijke doelen, keuze- en selectieprocessen, inrichtingskenmerken en deelnamepatronen. Er wordt een historisch perspectief gehanteerd, niet zozeer voor een descriptief overzicht maar om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen. Aanvullend vindt een internationale vergelijking plaats met enkele onderwijsstelsels die dezelfde of juist andere kenmerken hebben. Is de meervoudige positie van het vmbo al dan niet herkenbaar in andere stelsels, welke horizontale en verticale verbindingen zijn elders aanwezig, hoe zijn deelnameontwikkelingen vervolgens te begrijpen?