Dit rapport beschrijft de achtergrond en bevindingen van een studie naar de bijdrage van job crafting aan duurzame inzetbaarheid. Job crafting gaat uit van het principe dat werknemers zelf bewust (en soms minder bewust) aanpassingen doen aan de taakinhoud en –uitvoering, zodat het werk beter aansluit bij veranderende behoeftes, sterktes en (cognitieve of fysieke) vermogens. In het kader van een TNO-onderzoeksprogramma1 gericht op de bevordering van duurzame inzetbaarheid onder oudere werknemers in de context van lagergeschoold werk zijn de mogelijkheden van job crafting binnen 3 pilotorganisaties verkend.
Biomimicry wordt vooral verbonden aan technologische ontwikkelingen. Er zijn veel voorbeelden van producten en innovaties op basis van de biologie. Ingenieurs, architecten, ontwerpers maken gebruik van nieuwe kennis die we hebben opgedaan en opdoen door met moderne middelen de natuur te bestuderen. Mauro Gallo geeft hiervan voorbeelden en gaat daar verder onderzoek naar doen. Van de natuur in haar geheel is meer te leren. In de praktijk van onderwijs, training,advies, consultancy en organisatieontwikkeling, wordt ‘de natuur’ vaak gebruikt als metafoor, als inspiratiebron of als voorbeeld voor allerlei processen zoals leiderschap, samenwerkingen, relaties, en de ontwikkeling van organisaties en de samenleving. Het gaat daarbij veelal over ecologische en veel minder vaak over biologische processen. Langzaam heeft zich de vraag opgedrongen of we in de sociale omgeving meer kunnen leren uit de natuur dan wat we oppervlakkig ‘zien’ en vaak in metaforen vertaald wordt. Meer holistisch bezien gaat het hier over de systemische kant, de complexiteit, de context en de samenhang. Kunnen we bijvoorbeeld aantonen dat fundamentele ecologische principes zoals kringlopen (lerend, zelf organiserend, zelfregulerend en zelfvoorzienend vermogen), successie, diversiteit en veerkracht, sociaal en samenwerkend gedrag, interconnectedness en interdependency toepassen in organisaties leiden tot duurzaam organiseren? In zijn lectoraat doet Mauro Gallo onderzoek naar de betekenis van technische innovaties in en voor de agro- en food sector, en naar de vraag of biomimicry onderbouwd kan worden zodat het bij kan dragen aan het sociaal wetenschappelijk domein. Tegelijkertijd is er een gerichte onderwijsvraag: is het logisch om vanuit ons groene DNA biomimicry-denken mee te nemen in ons onderwijs? Kun je biomimicry leren toepassen en kun je biomimicry toepassen in leren? (Hoe) kunnen we biomimicry toepassen in vmbo en mbo groen, in de lerarenopleiding meegeven aan toekomstige leraren, en opnemen in de professionalisering voor zittende docenten. Is het denkbaar dat het integraal onderdeel van de curricula in het (groene) hbo wordt gericht op het zoeken naar duurzame oplossingen voor vraagstukken in de beroepspraktijk? Zoals hierboven geschetst: genoeg praktijkvragen voor een lectoraat. Daarbij richt het zich echter niet alleen op het toepassen, maar nadrukkelijk op het wetenschappelijk onderbouwen van bio-inspired oplossingen en op het onderwijs.
MULTIFILE
Van 2018 tot 2020 deed de onderzoeksgroep The Work Lab van de Hogeschool van Amsterdam onderzoek naar de duurzame inzetbaarheid van (oudere) werknemers, vakmanschap en de skills die medewerkers denken nodig te hebben voor het werk, nu en in de toekomst. Het onderzoek werd uitgevoerd onder 91 medewerkers van twee grote organisaties in de grootstedelijke regio Amsterdam. Op basis van de uitkomsten van assessments, in de vorm van individuele interviews met de medewerkers, zijn groepsgesprekken gehouden met zes teams. We vroegen medewerkers naar het effect op hun functioneren van veranderingen in de sector en de arbeidsorganisatie als gevolg van bijvoorbeeld digitalisering of verduurzaming. Hoe kunnen zij duurzaam inzetbaar blijven en welke skills hebben zij nodig voor het werk in de toekomst? In teamverband werd vervolgens besproken wat de gevolgen (zouden kunnen) zijn van technologische, maatschappelijke en organisatorische ontwikkelingen op de beleving van hun kwaliteit van de arbeid.In beide organisaties werken de meeste medewerkers vanuit de notie van vakmanschap, waarbij door de jaren heen met name in de praktijk opgebouwde kennis en skills van groot belang zijn in het werk in ‘hun’ organisatie, op locatie of in het team. Uit het onderzoek blijkt dat het vakmanschap, de duurzame inzetbaarheid en de mogelijkheden om skills van medewerkers verder te ontwikkelen onder druk staan. Dit is het gevolg van diverse keuzes en ontwikkelingen met betrekking tot de organisatie van het werk en de arbeidsomstandigheden binnen de twee organisaties Die keuzes en ontwikkelingen betreffen verdergaande flexibilisering, verduurzaming en digitalisering van de productie en dienstverlening. In het onderzoeksrapport worden deze ontwikkelingen samengevat in vijf overkoepelende thema’s: 1) duurzame inzetbaarheid en werkdruk, 2) teamwerk en autonomie, 3) standaardisering, protocollering en verantwoording, 4) ontwikkelmogelijkheden, 5) toekomst van werk en organisatie.De medewerkers die The Work Lab in dit onderzoek sprak, vragen om waardering en erkenning van hun vakmanschap. De medewerkers stellen dat dit vakmanschap onder druk staat, waar dit in hun ogen juist een belangrijke rol speelt in hun werk, nu en in de toekomst. Niet alleen voor kwalitatief goede arbeid, maar ook voor het kwalitatief goed voortbestaan van de arbeidsorganisaties en voor de realisatie van ambities rond duurzaamheid en digitalisering. De belangrijkste aanbeveling uit het onderzoek is om het vakmanschap centraal te zetten bij de vraag hoe het (toekomstig) werk moet worden vormgegeven.