In de eerste bijdrage, die van Henriëtta Joosten, docent bij de academie voor ICT&Media, vraagt zij zich af hoeveel ruimte er binnen het onderwijs is voor het kritische 'ja maar' van studenten. Het mag dan een van de doelstellingen van de school zijn, maar bieden opleidingen voldoende tijd en ruimte om te oefenen met het 'ja maar'? Joosten gebruikt het kritische, ontregelende en experimentele denken van Friedrich Nietzsche, zoals verwoord in De vrolijke wetenschap, om inzicht te krijgen in wat het 'ja maar' van studenten en docenten vraagt,en welke grenzen en eisen aan het kritische denken mogen worden gesteld. Ook de tweede bijdrage aan deze bundel, die van Matthijs Fleurke, docent aan de opleiding Voeding en Diëtetiek, richt zich op het kritische denken. De diëtetiek stelt zich ten doel mensen tot een beter, gezonder voedingspatroon te brengen. Van de dikkerd wordt gevraagd dat hij minder gaat eten, en om dat te bereiken is het nodig dat hij zichzelf als te dik beschouwt. Gezondheid geldt in dit geval als hoogste waarde. Lekker smullen, genieten van een patatje en een dikke steak, getuigt van een verkeerde levenshouding. De bijdrage van Fleurke is een kritische doordenking van wat hij, in navolging van Michel Foucault, de 'gezondheidsmacht' noemt. Mag je ook anders over vetzucht denken dan puur en alleen vanuit gezondheidstermen? In de derde bijdrage onderzoekt Sander de Leeuw, student Human Technology en sinds september 2009 stagestudent bij het lectoraat, hoe jongeren hun toekomst kunnen vormgeven. Jongeren hebben nauwelijks ervaring, staan aan het begin van hun beroepsleven, ze kunnen hun keuzes vaak niet overzien. En juist zij moeten beslissingen nemen die hun hele verdere toekomst zullen bepalen? Is het mogelijk hun denkgereedschap aan te reiken, of om instrumenten te ontwerpen die hen aan het denken zetten? De Leeuw gebruikt het idee van ambachtelijkheid, zoals uitgewerkt door Richard Sennett in zijn boek De ambachtsman, om de waarde van oefenen, van met vallen en opstaan verder komen, uit te werken. De vierde bijdrage van de bundel, die van Bert van den Bergh, docent cultuurbeschouwing aan de Academie voor European Studies & Communication Management, ondervraagt het begrip 'zelfregie', een van de kerngedachten van het hedendaagse onderwijs. Van studenten wordt gevraagd dat ze hun eigen levensverhaal vormgeven, waarbij ze zowel de hoofdrol hebben als de regisseur zijn. Hoeveel zelfregie kan een student eigenlijk aan? En wat is de bredere en diepere context van de zelfmanagementgedachte? Van den Bergh laat zien dat er in die gedachte en in die context een aantal paradoxen spelen, die meer en meer ontwrichtend lijken te werken. Zo komt hij uit bij het fenomeen van de depressie, als 'pathologie van de tijd'. In de vijfde bijdrage die in deze bundel is opgenomen, duikt Jean Jaminon, adviseur strategie College van Bestuur, in een onderzoek naar de 'diepe tijd'. Onderwijs heeft naar zijn mening uiteindelijk geen zin als de student niet de twee oerontdekkingen doet die de deur naar de ontdekking van zijn eigen leven openen: de samenleving en de tijd. Wie zijn we, wat betekent ons bestaan in relatie tot de geschiedenis? Hoe verhoudt de tijd van leven, die een mens heeft, zich tot de tijd dat de aarde al bestaat? Het begrip duurzaamheid zoemt rond in vrijwel alle academies van de hogeschool. Docenten en studenten zoeken ijverig naar manieren om verantwoordelijkheid te nemen voor komende generaties. Ook het behoud van wat generaties vóór ons maakten, houdt ons hevig bezig. Maar hoe ver vooruit en achteruit reikt die verantwoordelijkheid? In de zesde bijdrage ten slotte richt Sieglinde Seijffer, die tot eind 2009 verbonden was aan het lectoraat en aan de Academie voor Management & Human Resources, zich op de vraag hoe we om kunnen gaan met een verleden dat ons meer en meer als ervaring wordt aangereikt. Zo is de canon van Nederland ontwikkeld als een nieuw didactisch concept waarbij naast informatie over belangrijke historische gebeurtenissen en personen, mogelijkheden worden aangereikt om het verleden actief te beleven. Aan de hand van het werk van Johan Huizinga, Frank Ankersmit en T.J. Clark neemt ze ons mee op een zoektocht naar hoe kennis over het verleden zich verhoudt tot de ervaring van het verleden.
DOCUMENT
Onderzoekers van het lectoraat Dynamiek van de Stad leggen de aanpak van grootstedelijke vraagstukken in Rotterdam onder de loep vanuit drie verschillende invalshoeken: bestuurskunde, filosofie en stadsgeografie, als basis van een debat over de kansen en uitdagingen van sociale innovatie in de Rotterdamse praktijk. Een grote stad als Rotterdam biedt haar bewoners veel kansen. Maar ook aan uitdagingen is er geen gebrek. Denk aan grootstedelijke vraagstukken als druk op leefbaarheid en sociale cohesie, oplopende economische ongelijkheid en armoede en gevoelens van onveiligheid. Dit zijn allemaal weerbarstige problemen, die samenwerking vereisen tussen verschillende groepen stakeholders: overheden, bedrijven en burgers. Alleen dan is innovatie en vooruitgang mogelijk. In de literatuur worden dergelijke processen van coproductie in de aanpak van grootstedelijke vraagstukken als sociale innovatie geduid. Maar wat betekent dat in de praktijk? Welke voorbeelden zijn er voor sociale innovatie? En is het alleen maar positief? Het lectoraat Dynamiek van de Stad biedt in genoemde working papers reflectie op deze vragen en het concept van sociale innovatie in het algemeen. Doel van de publicatie is om theorie en praktijk met elkaar te confronteren en te verbinden en om een debat te starten over de kansen en uitdagingen van sociale innovatie in de praktijk van Rotterdam.
DOCUMENT
Maatschappelijke verantwoordelijkheid - oftewel realisatie van publieke waarden - door voetbalclubs was het onderwerp van het proefschrift ‘De Waardenvolle Club’ van Frank van Eekeren eind vorig jaar. In deze bijdrage gaan we op zoek naar het samenlevingsmodel dat past bij de Waardenvolle Club. We zien dat er belangrijke verbindingen zijn met het Rijnlandmodel in de economie en het communitarisme in de sociale filosofie. Het lijkt erop dat dit samenlevingsmodel in delen van de Nederlandse voetbalwereld terrein verliest. De vraag is dan: wat betekent dat voor de ambities die in het concept Waardenvolle Club liggen opgesloten? In de samenleving is er een belangrijke taak voor het maatschappelijke middenveld: civiele organisaties tussen individu en staat, zoals school, kerk, cultuurorganisatie, consumentenorganisatie en politieke partij. Ook voetbalclubs zijn te plaatsen in het maatschappelijke middenveld. Zeker geldt dat als ze een not-for-profit eigendomsstructuur hebben. Dan is het creëren van publieke waarden vanzelfsprekend en legitiem omdat het past bij de maatschappelijke functie van dat soort organisaties. Inmiddels zijn er ontwikkelingen in het nationale en internationale betaald voetbal die er op duiden dat organisaties die daarin fungeren meer en meer het format aannemen van het Angelsaksische model (organisaties met privaat eigendom, nogal eens één eigenaar en een gerichtheid op het creëren van aandeelhouderswaarde). Dat betekent dat op het niveau van eigendom (en vaak ook bestuur en beleid) de belangen van verschillende stakeholders (werknemers, fans, etc.) niet of minder gerepresenteerd zijn. Dat is niet echt een goede institutionele basis voor een inhoudelijke behartiging van verschillende waarden die beoogd worden in het concept van de Waardenvolle Club.
LINK