De meeste psychische problemen komen voor het eerst tot uiting tussen het achttiende en vijfentwintigste levensjaar. De leeftijd waarop de meeste jongeren een studie volgen. Het gevolg is vaak dat de jongere zijn studie moet onderbreken of afbreken. Dit heeft meestal weer tot gevolg dat een ontwikkeling van (betaald) werk hierdoor stagneert. Veel jongeren lukt het zelf om weer terug te keren naar school en een diploma te halen. Voor anderen is het te moeilijk om dit zonder (professionele) ondersteuning voor elkaar te krijgen. Voor deze laatste groep jongeren en hun ondersteuners is het Handboek Begeleid Leren geschreven.Het Handboek Begeleid Leren beschrijft hoe jongeren met psychische beperkingen op een praktische wijze ondersteund kunnen worden bij het kiezen, verkrijgen en behouden van een reguliere opleiding. De werkwijze is gebaseerd op de Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB), een evidence based practice, en daardoor opgenomen in de databanken effectieve interventies van Movisie (welzijn) en het Trimbos-instituut (langdurige GGz). De IRB is ontwikkeld door het Center for Psychiatric Rehabilitation van de Boston Universiteit in de Verenigde Staten. Het Center vormt de basis van de psychiatrische rehabilitatie in de werelden in het verlengde daarvan ook in Nederland.
With these results at hand we developed a new program and evaluated it . In this presentation we will reflect on the merits of this program but also share with you the insight gained from other studies that we did to in the context of the program. First a study on the prevalence to give us an indication of how many people with SMI have responsibilities as a parent. Working through these figures we have been wondering about the international differeecs in this aspect. Maybe you as an international crowd can help us to gain more insight in this subject. Second I will describe the intervention that was developed based on the imput of clients and building on the vision and methods of the Boston approach to rehabilition. At this moment more then 100 counselors are trained in this approach. To evaluate the intervention offered and establish some figures on its effectiveness, a quasi experimental study was done and I will present some of the results in the ample time we have. When developing the program and making an effort in implementing it in mental helath care, we became aware that there was still a lot to learn from both parents and mental health workers. During the experimental study, we learned that not many parents actually ask for support and that workers were enthousiastic about the training but did not find ways to implenent the program at full course. In this line of reasoning it became important to speak with different parents with SMI about the meaning of parenthood, how they succesfully dealt with the demands of parenting, waht it meant for their recovery and what kind of resources they used.
Het verzuim en de instroom in de WIA als gevolg van een psychische aandoening zijn hoog. Dat komt niet alleen door de aandoening, maar ook doordat werknemers met een psychische aandoening daar vaak niet open over durven te zijn. Ze zijn bijvoorbeeld bang dat collega’s en leidinggevenden hen buitensluiten of dat ze hun baan verliezen, als bekend wordt wat er aan de hand is. Deze angst is terecht want er bestaan veel vooroordelen over werken met een psychische aandoening en er is sprake van stigmatisering. Het gevolg van niet-open erover zijn is echter dat de werkgever er ook geen rekening mee kan houden. Veel medewerkers met een psychische aandoening staan er daardoor alleen voor, lopen op hun tenen of gaan onderpresteren. Eventuele klachten worden daardoor erger. Werkgevers en HR-professionals kunnen daar wat aan doen. In dit artikel bespreken Aukje Smit, Dorien Verhoeven en Tinka van Vuuren de vooroordelen, de benodigde maatregelen en de strategieën om werkgevers (en dus ook HR-professionals) in beweging te krijgen aan de hand van een literatuuronderzoek naar stigmatisering van werkenden met een psychische aandoening
Mensen die niet zelfstandig kunnen leven, zoals ouderen en mensen met een ernstige psychische aandoening, hebben vaak intensieve en langdurige zorg nodig, waaronder thuisverpleging en begeleid wonen. Voor deze zorgafhankelijke mensen is het lastig om een mondzorgverlener te raadplegen, terwijl deze groep een grotere kans heeft op het krijgen van mondziekten, zoals cariës, tandvleesaandoeningen en/of mondkanker: de behoefte aan preventieve en curatieve mondzorg is dus groot. Zowel de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) vinden het belangrijk dat de zorg rondom de patiënt effectief georganiseerd wordt. Digitale technologieën die (mond)zorg op afstand (buiten de klinische omgeving) mogelijk maken kunnen de toegang tot zorg vergroten, de zorg doelmatiger organiseren, interprofessionele communicatie verbeteren, mondziekten tijdig detecteren en de (mond)gezondheid verbeteren. Ondanks alle voordelen en het ruime aanbod van digitale technologieën ter verbetering van de mondzorg, zijn digitale technologieën om (mond)zorg op afstand te leveren nauwelijks in Nederland geïmplementeerd. De centrale onderzoeksvraag voor de onderzoeksactiviteiten luidt: “Hoe kunnen digitale technologieën om mondzorg op afstand te leveren binnen de Nederlandse geestelijke gezondheidszorg en ouderenzorg effectief worden geïmplementeerd?” Om dit te onderzoeken voert de postdoc een literatuuronderzoek uit om effectieve digitale technologieën die mondzorg op afstand leveren te inventariseren. Vervolgens voert de postdoc een kwalitatief onderzoek uit onder potentiële gebruikers (zoals (mond)zorgverleners, cliënten en mantelzorgers) en deskundigen om de opvattingen over de toepasbaarheid van nieuwe digitale technologieën binnen geestelijke gezondheidszorg en ouderenzorg te onderzoeken. De bevindingen van het postdoctoraal onderzoek worden in een adviesrapport en wetenschappelijk publicaties verwerkt. Het adviesrapport voorkomend uit het onderzoek wordt ter consultatie aan verschillende beroepsorganisaties aangeboden.