Abstract: The Problem-Solution Chain (PSC) models proposed in this exploratory paper are conceived as describing chains of problem-solution links, thereby modelling specific multi-link ‘problem-solving’ paths, typically (but not exclusively) from a high-level business problem to lower-level functional solution components. The main elements are ‘Problems’ and ‘Solutions’. These may be selected from purpose-made, domain-specific collections of elements. Single ‘Problem-Solution links’ are comparable to compact, high-level descriptions of design patterns and can be directly related to design problem templates as used in Design Science. Coherent collections of such links would resemble boiled-down representations of pattern languages. Instantiations of PSCs for specific situations aim to help conceptualise and discuss pre-architectural, high-level overviews, for example, of (options for) functionalities or applications representing ‘solutions’ for ‘solving’ some business need or capability ‘problem’. A useful metaphor is that PSCs help describe and discuss basic ingredients (related problems and solutions) for some specific situation, which can later (out of scope here) be developed into a recipe (e.g. an enterprise or process architecture and roadmap) and eventually into an actual dish (realisation of the architecture/solution). Thus, PSCs can, for example, be conceptualisations and conversation aids in the early stages of business-IT alignment efforts and system design.This explorative, practice-oriented paper presents our initial conceptualisation of PSCs. We also present a syntax and notation for problem-solution chains as specified for the Simplified Modelling Platform (SMP), and we briefly discuss the possibility of supporting PSC modelling with guided conversations for PSC modelling. We demonstrate and evaluate our proposed concepts by applying them in a single real case. Much work lies ahead.
Binnen het project Future-Proof Retail werden acht labformules ontworpen en getest. Het EHBR(etail) lab bleek een van de drie succesformules te zijn: alle betrokken stakeholders hebben deze vorm van samenwerking beoordeeld als heel positief. Tussen 2018 en 2020 vonden zes edities van het lab plaats in verschillende gemeenten in Zuid-Holland. Hierbij had De Haagse Hogeschool de leiding. Onder regie van de opleiding Ondernemerschap & Retail Management werden derde jaarsstudenten via een minor ingezet. De bedoeling van deze handleiding is om te zorgen voor een opschaling van het EHBR(etail) lab in meerdere Nederlandse regio’s en in samenwerking met andere hogescholen en mbo-onderwijsinstellingen. Hierbij is het belangrijk om te realiseren dat de regierol niet alleen specifieke expertise en ervaring in businessmanagement vraagt, maar ook een serieuze investering in tijd en geld. Bovendien is intensieve inzet van hbo-studenten nodig: twee dagen per week gedurende een semester, of minimaal een onderwijsblok van tien weken. Tijdens het living lab worden retailers geactiveerd en kan er een nieuw of aangepast businessmodel ontstaan. Zowel voor individuele retailers of een heel winkelgebied. De verschillende vragen die wor den opgepakt in een EHBR(etail) lab, zijn veel breder dan de vragen bij andere labs. Het inhoudelijke proces is compleet anders dan bij een Hype lab en Lab Circularity, namelijk iteratief - hierbij verwij zen wij graag naar de handleidingen van deze twee labs. Studenten doen met de eerste (hulp)vraag van de individuele retailer of van een heel winkelgebied als startpunt een empathisch onderzoek naar de omgeving. Ze gaan op zoek naar de vraag achter de vraag: wat is nu eigenlijk het probleem of de uitdaging van de ondernemer of het collectief? In het EHBR(etail) lab werken hbo-studenten, bij voorkeur samen met mbo-studenten, met onder zoekers en het bedrijfsleven aan innovatief onderzoek. Dat gebeurt in een zogenaamde quadruple helix-omgeving (zie figuur 1). In cocreatie ontwikkelen de verschillende partijen praktische tools. Gemiddeld nemen vijf tot twintig retailers deel aan een lab. Samen met de studenten doen ze bijvoorbeeld onderzoek naar de relevantie van de deelnemende retailers voor bestaande en nieuwe klanten. De studenten lichten bestaande businessmodellen inclusief ‘customer journey’ door. Het lab werkt in sprints van zes à tien weken, en de deelnemers hanteren de methode van design thinking. Het succes van het lab bleek namelijk in grote mate samen te hangen met de design-thinking skills van de betrokken studenten en docenten. Studenten die in labs het probleem van ondernemers en medewerkers konden herkaderen (het probleem áchter het probleem boven tafel wisten te krijgen), konden veel waarde toevoegen aan het leerproces van de ondernemer. Zeker omdat zij volgens design thinking verbeterplannen ook concreet konden toepassen en uittesten in experimenten.
Vier jaar geleden is het IMPACT-lectoratenprogramma goedgekeurd en gesubsidieerd door het ministerie van Economische Zaken (EZ) . Dit gezamenlijke hoger agrarisch onderwijs (HAO)-brede lectoraatsprogramma is ontwikkeld in een samenwerking tussen EZ en de HAO-instellingen: Aeres Hogeschool Wageningen, Dronten, Hogeschool Inholland, HAS Hogeschool en Van Hall Larenstein. Focus: transities in het agro-food domein. In deze uitdagende context stelde IMPACT een aantal cruciale vragen, zoals: hoe werkt transitie in het agro-food domein en wat is er voor nodig in het onderwijs? Hoe stimuleren we fundamentele systeemveranderingen, wat is daarvoor nodig? Wat werkt, wat niet? Bovenstaande vragen zijn leidend geweest in het onderzoek van de afgelopen vier jaar. Deze vraagstukken zijn vanuit vijf verschillende invalshoeken benaderd en bestudeerd: vanuit ondernemerschap met de zoektocht naar betekenisvolle alternatieve (circulaire) bedrijfsmodellen (Aeres Hogeschool Dronten, HAS Hogeschool), vanuit het doorgronden van processen van sociale innovatie als motor voor transitie (Inholland), vanuit de zoektocht naar gezonde en duurzame voeding als preventiemiddel voor welvaartsziekten (Van Hall Larenstein) en vanuit het onderwijs, het zoeken naar hoe we de ontwikkeling van mensen in de dynamieken van duurzaamheidstransitie het beste kunnen ondersteunen, en hoe het leren en het onderwijs er dan uit zou kunnen zien (Aeres Hogeschool Wageningen). Hoewel elk van de lectoraten binnen IMPACT een specifieke focus had zijn er na vier jaar onderzoek naar transitie in het groene domein veel algemene lessen te trekken. Op deze algemene lessen, die gedurende het gehele traject steeds in gezamenlijkheid zijn opgehaald en besproken, is deze post-ambule gebaseerd. We kijken hier terug op vier jaar onderzoek naar transitie in het groene domein in het kader van IMPACT en geven wij een beeld van hoe wij binnen IMPACT als hbo-kennisprogramma het werken aan transitie in het groene domein hebben ervaren. We beginnen ons artikel met de achtergrond van IMPACT; een schets van de problemen in het agro-food domein en transitie in deze context. Daarna volgt vanuit elk van de vijf lectoraten een casus die relevant is in het licht van werken aan transitie in een hbo-kennisprogramma, vanuit deze cases trekken we algemene lessen waarmee we deze post-ambule ook tevens afsluiten.
MULTIFILE
In het KNOP project gaf co-creatie positieve energie en zorgde voor een betere afstemming van implementatie en het FTO op de praktijk, professional en doelgroep (maatwerk). Co-creatie was niet in één keer gelukt. Na het eerste jaar bleek de co-creatie niet altijd goed van de grond te komen. Effectief en efficiënt co-creëren bleek nieuwe kennis en vaardigheden van studenten, beroepspraktijk en docenten te vragen. Op basis van de ‘lessons learned’ zijn in het tweede KNOP jaar aanpassingen doorgevoerd. Eén van de aanpassingen was het in co-creatie met studenten en docenten ontwikkelen van een handleiding. Zowel de basiskennis die door de ontwikkeling van de handleiding bij de docenten werd gelegd, de handleiding zelf en het introduceren van co-creatie werkvormen tijdens de kick off, hebben co-creatie in het 2e jaar tot op het hoogste niveau ‘meebeslissen’ laten plaatsvinden. Het resultaat: op de lokale doelgroep afgestemde wervingsstrategieën en een aangepast en nog steeds effectief FTO. Succesfactoren voor co-creatie bleken: gelijkwaardigheid tussen alle partijen, goede voorbereiding en facilitatie van bijeenkomsten, heldere informatie en afspraken, voldoende tijd, zorgen dat ieder op zijn eigen niveau kan meedenken en meedoen, het stellen van de juiste vragen en acteren op de antwoorden, en het gebruik maken van de juiste werkvormen. Het KNOP project identificeerde een behoefte aan ondersteuning op het gebied van kennis, vaardigheden en werkvormen van co-creatie bij alle partijen (studenten, beroepspraktijk, doelgroep en docenten). De 16 pagina’s tellende handleiding co-creatie voor studenten biedt een startpunt. Het betreft nu echter één lang document, geschreven in het kader van het KNOP project dat op zichzelf staand niet direct landt op een vruchtbare bodem. Een versie is gewenst die door docenten (en studenten) meer generiek gebruikt kan worden in het onderwijs. Hierbij willen wij de co-creatie ondersteuning per fase ordenen, volgens het Creative Problem Solving model (CPS). Daarnaast is alleen een handleiding onvoldoende om co-creatie te kunnen organiseren en bijeenkomsten te faciliteren. Het combineren van een praktische ervaring met co-creatie gekoppeld aan concrete handvatten voor instructie per fase is essentieel. Blended Learning biedt hiervoor kansen. Om studenten te leren hoe zij co-creatie kunnen faciliteren, is het van belang dat allereerst docenten co-creatie kunnen vóórleven aan studenten. Dit kan via een train-de-trainer principe. Docenten moeten zelf ervaring hebben met deelnemen aan, en faciliteren van co-creatie. Antwoorden zijn nodig op vragen als: Welke kennis en vaardigheden zijn nodig om dit train-de-trainer concept uit te voeren? Binnen het TOP-UP project gaan we in co-creatie met docenten en studenten een Blended Learning co-creatie module ontwikkelen. Naast werkbare online tools (handleiding) voor docenten (inclusief tools die zij kunnen delen met studenten) zal een train-de-trainer principe voor docenten worden ontwikkeld. Hierin wordt de theoretische instructie co-creatie gecombineerd met een praktische ervaring met co-creatie. Deze module wordt landelijk beschikbaar gesteld.
De creatieve industrie speelt een hoofdrol bij het bedenken van oplossingen waarmee de betalingsbereidheid (Willingness To Pay, WTP) van consumenten voor duurzame natuurlijke voedingsproducten verhoogd kan worden. Mensen zijn vanuit jarenlange marktwerking en commerciële communicatie gewend geraakt aan ‘every day low prices’. Hierdoor beweegt hun waardeperceptie nauwelijks mee met het aanbod van duurzame, en daarmee vaak ook duurdere productvarianten. Extra barrière is dat mensen geneigd zijn te denken dat natuurlijke producten zoals groenten of vis, van nature duurzaam zijn terwijl dat niet altijd zo is. Hierdoor is het moeilijk om mensen bereid te krijgen een ‘fair price’ te betalen voor duurzaam geproduceerde voedingsproducten. Dit zet druk op de continuïteit van investeringen in de verduurzaming van de productieketens. Pure kennisoverdracht naar consumenten, zoals via informatieve campagnes, werkt deels. Creatieve bureaus exploreren alternatieve interventietechnieken, maar hen ontbreekt fundamenteel inzicht in deze materie om gericht innovatieve creatieve methoden te ontwikkelen, en te weten welke wanneer in te zetten. Een eerste verkenning van de wetenschappelijke literatuur wijst uit dat er beperkte kennis aanwezig is over hoe de WTP van duurzame producten tot stand komt, en hoe deze positief te beïnvloeden is; al helemaal ten aanzien van duurzame voedingsproducten. Dit vraagt om fundamentele kennisontwikkeling, met daaropvolgend innovatie van kansrijke interventietechnieken door de creatieve industrie. De huidige aanvraag is bedoeld om allereerst gestructureerd literatuuronderzoek en praktijk-casestudies onderzoek te faciliteren. Dit leidt tot de ontwikkeling van een conceptueel kader (werknaam ‘Consumer Sustainability Value Perception’ model) van waaruit empirisch onderzoek naar innovatieve creatieve interventies opgezet en uitgevoerd kan worden. Uitgangspunt is dat inzicht in de psychologische principes van fair prices, waardeperceptie en WTP de creatieve industrie helpt om effectieve interventies te ontwerpen en toetsen. Daarmee kunnen zij hun clientèle in de duurzame voedingssector ondersteunen. Dit project draagt specifiek bij aan KIA Veerkracht en KIA Landbouw, Water en Voedsel.