Mobiele identificatietechnieken maken het in de nabije toekomst mogelijk DNA- en vingersporen tijdens een lopend forensisch sporenonderzoek snel te analyseren, te vergelijken met referentiemonsters, en de resultaten hiervan te gebruiken in het verdere onderzoek. In dit experimentele onderzoek werd de invloed onderzocht van deze snelle analyseresultaten op de scenariovorming, en van de databankidentificaties in deze resultaten op de interpretatie van sporen door forensisch rechercheurs in Nederland. Forensisch rechercheurs (N = 65) voerden een gesimuleerd plaats delict onderzoek uit. Hierbij werden zowel de analyseresultaten als het moment waarop deze werden verstrekt gemanipuleerd. De resultaten laten zien dat snelle analyseresultaten de scenariovorming van rechercheurs beïnvloeden, en dat deze invloed afhankelijk is van het moment van de informatieverstrekking. Oordelen van rechercheurs over het belang van de sporen blijken niet door databankidentificaties te worden beïnvloed.
DOCUMENT
Jaarlijks stellen forensisch rechercheurs van de politie ongeveer 27.000 biologische sporen veilig die ze doorsturen naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voor DNA-onderzoek (Kruize & Gruter2018). Deze onderzoeken worden aangevraagd vanuit de verwachtingdat dit DNA-onderzoek kan bijdragen aan de opsporing en bewijsvoering van strafzaken. In dit artikel zal ik eerst beschrijven wat DNA-onderzoek zo interessant maakt voor de opsporing en bewijsvoeringvan strafzaken. Voorts zal ik ingaan op de knelpunten die zich momenteel voordoen in het forensisch DNA-onderzoek, en die maken dat forensisch DNA-onderzoek nog niet de rol speelt in het opsporingsproces die er gezien de technische mogelijkheden van kan worden verwacht. Voorts richt ik me op de mogelijkheden om deze knelpunten in de nabije toekomst met nieuwe wetenschappelijke inzichten en met nieuwe technieken op te lossen. Ik concentreer me in dit artikel op vier aspecten van het forensische opsporingsproces, namelijk (1) het vinden van biologische sporen, (2) het bepalen van de relevantie en de succeskans van de aangetroffen biologische sporen, (3) het leerproces van rechercheurs, en (4) het belang van de integratie van processen die nu door verschillende professionals op verschillende plaatsen worden verricht, en de bevorderende werking van snelle analysemogelijkheden in deze ontwikkeling. Voor informatie over het gebruik van (genealogische) databanken in de opsporing verwijs ik naar het artikel van Meulenbroek en Aben elders in dit nummer; voor informatie over ontwikkelingen ten aanzien van persoonseigenschappen die uit DNA kunnen worden afgeleid, zie Kayser (2015), Matheson (2016) en Xavier e.a. (2020).
DOCUMENT
Eigen veiligheid of slachtoffers voorkomen (hoofdstuk 2) betreft een politieel onderwerp dat een nauwe relatie heeft met de AMOK-procedure. Vaak wordt deze procedure vereenzelvigd met school shootings; maar ook deze gebeurtenis laat zien dat dit begrip niet altijd de lading dekt. Het hoofdstuk (3) over de gezaghebbende professionals en professionele gezagsdragers zoomde in op beide categorieën en ook op de relatie tussen operationele functionarissen en de autoriteiten. Het hoofdstuk 4 gaat over de vraag: Wat weegt zwaarder: zorgvuldig forensisch onderzoek of de belangen van nabestaanden ? Na het hoofdstuk over de dodelijke slachtoffers volgde een hoofdstuk (5) over de gewonden. In de media is er met name na het uitkomen van het IOOV-rapport beroering ontstaan over het gemis aan medewerking van ziekenhuizen. Wij hebben geprobeerd de achterliggende verklaringen hiervoor te vinden. Het meest uitgebreide hoofdstuk (6) behandelde de relatie tussen het GBT en de driehoek. Gedurende de dag is een aantal zaken in de driehoek besproken en feitelijk besloten (en soms daarna nog bekrachtigd in het GBT). Verschillende bekende dilemma’s die spelen tussen het gemeentelijk/burgemeesterlijk belang en het strafrechtelijk belang zijn in deze Alphense casus belicht. Crisismanagement is vooral communicatiemanagement, zo stelden wij in hoofdstuk 7, waarbij met de snelle opkomst van de sociale media dit landschap niet alleen danig is veranderd, maar het voor gemeenten en andere betrokkenen alleen maar lastiger lijkt te zijn geworden om het goed te doen. Het laatste meer thematische hoofdstuk (8) behandelde de wijze waarop bij betrokken organisaties (politie, ambulancedienst en gemeente) na afloop de nazorg voor het eigen personeel is opgepakt
DOCUMENT
Vanuit de professionals in de strafrechtketen is er een grote behoefte aan snelle en betrouwbare DNA-analyses die buiten de laboratoria op of nabij een plaats delict kunnen worden uitgevoerd. Een sneller opsporingsproces draagt bij aan een betere aanpak van criminaliteit. Met nieuwe forensische DNA-technieken kunnen snel analyseresultaten worden gegenereerd die de opsporing verder kunnen helpen. Het is echter een complexe uitdaging om deze technieken daadwerkelijk in te zetten in de huidige opsporingspraktijk. Hoe werkt deze techniek, wanneer kan de techniek wel of juist niet worden ingezet, wat zijn de kosten en de baten, en welke resultaten kunnen ermee worden behaald? Bij het starten van een DNA-onderzoek op locatie spelen allerlei kwaliteitseisen en juridische waarborgen waarmee DNA-onderzoek is omgeven. Ook gaat het gebruik van deze techniek gepaard met nieuwe taken, rollen en verantwoordelijkheden van de professionals die betrokken zijn bij het proces van opsporing en vervolging, en met een nieuwe wijze van samenwerking tussen ketenpartners. In dit project is een nieuwe werkwijze – de LocalDNA-procedure – ontwikkeld en getoetst. Deze procedure is gericht op het effectief gebruik van een snelle mobiele DNA-analyse techniek door forensische rechercheurs en een snelle informatiestroom tussen de ketenpartners van de politie, het Nederlands Forensisch Instituut en het Openbaar Ministerie. Uit het onderzoek is gebleken dat de LocalDNA-procedure kan worden ingezet binnen een beperkt aantal zaken en voornamelijk geschikt is voor bloedsporen. Wanneer de procedure kan worden ingezet is deze belovend. Het DNA-onderzoek leidt relatief vaak tot een bruikbaar DNA-profiel waarmee verder kan worden gerechercheerd. Gemiddeld zorgt de inzet van de LocalDNA-procedure voor een grote versnelling in het algehele opsporingsproces bij zaken die hebben geleid tot snelle identificatie en opsporing van verdachten. Naast de belovende resultaten laat het onderzoek ook zien dat de procedure nog niet geschikt is voor onmiddellijke inzet in de praktijk. Belangrijke knelpunten zijn onder andere dat de gebruikte DNA- analyseapparatuur momenteel nog niet los van een aanvullende kwaliteitscontrole kan worden uitgevoerd, dat het (beslissings-) ondersteunend systeem voor het selecteren van zaken en sporen nog verder moet worden ontwikkeld en de opvolging van een snel resultaat verdere uitwerkt moet worden. Ten behoeve van implementatie in de praktijk heeft het onderzoek mogelijkheden inzichtelijk gemaakt waarmee geconstateerde knelpunten kunnen worden ondervangen en aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het ontwikkelen van de toekomstige procedure en de mogelijke inrichting hiervan. Onder andere zal aanvullend onderzocht moeten worden of andere apparatuur en bemonsteringsmethoden betere resultaten opleveren, of scherpere keuzes gemaakt moeten worden ten aanzien van de sporen die voor snelle DNAprocedure in aanmerking komen, hoe de ondersteuningstool verder geoptimaliseerd en geïmplementeerd kan worden en wat de invloed is als de LocalDNA-procedure niet op een vaste locatie maar op de plaats delict zelf wordt ingezet.Nader onderzoek en opvolging van de aanbevelingen die zijn voortgevloeid uit dit onderzoek zullen inzichtelijker maken hoe een snelle DNA-onderzoeksroute en een snelle informatieoverdracht tussen ketenpartners optimaal kan worden ingezet voor het versnellen van de opsporingspraktijk.
DOCUMENT
De topcriminologen John Eck en Ronald Clarke schreven enkele jaren geleden hun vermaarde handboek voor probleemgerichte politiezorg. Eenvoudig en toegankelijk geschreven, makkelijk toepasbaar en tóch van grote kwaliteit. Internationaal vond het dan ook zo’n grote aftrek, dat het al in zo’n 15 talen is vertaald. Maar een Nederlandse versie ontbrak nog, totdat Marnix Eysink Smeets en Peter van Os de taak op zich namen om een Nederlandse redactie samen te stellen en de hoofdstukken te laten vertalen. Het ging om een échte vertaling: de Amerikaanse voorbeelden moesten worden vervangen door Nederlandse. Zij zochten daarom in Nederland naar gevestigde namen op het gebied van het politie- en veiligheidsonderzoek.
DOCUMENT
Welke rol heeft de politie in de samenwerking met het zorgdomein, vooral rond mensen met meerdere en complexe problemen? In het project GIPZ onderzochten we dit samen met politie- en zorgprofessionals in de regio Midden-Nederland.
DOCUMENT
Hoofdstuk 8 in Kennis in de frontlijn. Ervaringen met praktijkonderzoek in de politie. Na het schietdrama in Alphen aan den Rijn (9 april 2011) ontstond bij de bestuurlijke en operationele verantwoordelijken behoefte aan verantwoording. De media en politiek stelden vragen over het functioneren van de overheid. Hoe was gehandeld? Heeft iemand gefaald? Zijn er schuldigen aan te wijzen? Hebben de burgemeester, de driehoek en het beleidsteam goed gefunctioneerd? Hoe hebben hulpdiensten en andere betrokken professionals het gedaan? Hoe was het samenspel tussen verschillende instanties? De verantwoordelijken die leiding gaven aan de beheersing van de crisis, werden vrijwel vanaf het eerste moment gevraagd zich publiekelijk te verantwoorden over de feiten en achtergronden en over hun optreden
DOCUMENT
Mixed reality is een techniek die het mogelijk maakt om met een speciale bril, zoals de Hololens van Microsoft, beelden en informatie in de brillenglazen te tonen die precies op de werkelijkheid passen en deze deels overlappen. De verwachting is dat deze techniek een krachtig hulpmiddel zal worden bij het organiseren van samenwerking op plaatsen waar veel plaats gebonden informatie moet worden gedeeld en gebruikt, zoals bij forensisch onderzoek. In het proces van opsporing en vervolging in de strafrechtketen, dat begint met een onderzoek van de plaats delict en via laboratorium en andere onderzoeken eindigt met de presentatie van alle onderzoeksresultaten in de rechtbank, wordt veel verwezen naar plaatsen en omstandigheden waarin sporen of bewijsmateriaal zijn gevonden. Hierbij wordt veel gebruik gemaakt van forensische visualisatie in vormen die variëren van tekeningen, fotoalbums, video-opnames, virtual reality tours tot en met interactieve 3-dimensionale computermodellen. In dit voorstel wordt onderzocht wat de rol van mixed reality kan worden in het onderzoek op een plaats delict, en in de opleiding en training van rechercheurs. De verwachting is dat de verworven inzichten ook bruikbaar zullen zijn in andere werkvelden waar regelmatig bijzondere situaties moeten worden onderzocht. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door het lectoraat Digital Forensics & E-discovery van Hogeschool Leiden in samenwerking met het Lectoraat/Onderzoeksprogramma Forensisch Onderzoek van de Hogeschool van Amsterdam en de Politieacademie.
Professionals in de strafrechtketen hebben een grote behoefte aan snelle en betrouwbare DNA-analyses die buiten de laboratoria bij een plaats delict, kunnen worden uitgevoerd. Een sneller opsporingsproces draagt bij aan een betere aanpak van criminaliteit. Met nieuwe forensische technieken kunnen snel analyseresultaten worden gegenereerd die de opsporing verder helpen. Het is echter een complexe uitdaging om deze technieken daadwerkelijk in te zetten in de huidige opsporingspraktijk. Hoe werkt deze techniek, wanneer moet de techniek wel of juist niet worden ingezet, en welke resultaten kunnen ermee worden behaald? Bij het uitvoeren van DNA-onderzoek op locatie spelen allerlei kwaliteitseisen en juridische waarborgen een rol. Ook gaat het gebruik van deze techniek gepaard met nieuwe taken, rollen en verantwoordelijkheden van de professionals die betrokken zijn bij het proces van opsporing en vervolging, en met een nieuwe wijze van samenwerking tussen ketenpartners. In dit project wordt een nieuwe werkwijze ontwikkeld, die een effectief gebruik van snelle mobiele DNA-technieken door forensische rechercheurs, en een snelle informatiestroom tussen ketenpartners van de politie, het Nederlands Forensisch Instituut en het Openbaar Ministerie mogelijk maakt. Er wordt kennis gegenereerd over technologische, juridische, sociale, cognitieve, en organisatorische factoren die hierbij een rol spelen, en er worden wetenschappelijk onderbouwde oplossingen aangedragen waarmee forensische professionals deze nieuwe technieken optimaal kunnen benutten in het proces van opsporing en vervolging. Dit onderzoek bestaat uit drie fasen: In de eerste fase wordt een nieuwe DNA-route met een software ondersteuningssysteem ontwikkeld. In de tweede fase wordt de werking hiervan in de praktijk getoetst en geoptimaliseerd door de ontwikkelde DNA-route in te zetten bij echte zaken. In fase 3 wordt tot slot onderzocht welke effect met deze snelle DNA-onderzoeksroute kan worden bereikt. De kennis die voortvloeit uit dit onderzoek wordt gebruikt om de snelle DNA-onderzoeksroute te optimaliseren en te implementeren in de opsporingspraktijk.