In dit artikel beschrijven we eerst op grond van de literatuur de achtergrond van de relatie tussen financiële problematiek en delictgedrag. Vervolgens beschrijven we ons dossieronderzoek, met als doel inzicht te creëren in de wisselwerking tussen mogelijke onderliggende risicofactoren in de relatie tussen financiële problematiek en delictgedrag. Daarnaast geven we op grond van interviews met zowel professionals als cliënten weer welke belemmeringen worden ervaren in de begeleiding van cliënten ten aanzien van financiën en wat zij hierin nodig hebben. Deze inzichten in de relatie tussen schulden en delictgedrag, mogelijke onderliggende risicofactoren en de ondersteuning die cliënten hierbij nodig hebben, kunnen concrete handvatten bieden aan professionals om cliënten adequaat te begeleiden bij financiële problematiek.
In het Utrechtse voortgezet onderwijs is vastgesteld dat er sprake is van circa honderd leerlingen die langer dan twee maanden ‘thuiszitten’. De betrokken partners – het samenwerkingsverband Sterk VO, de afdeling leerplicht van gemeente Utrecht, de jeugdgezondheidszorg en de buurtteams jeugd en gezin – geven aan deze situatie onwenselijk te vinden. Tegen deze achtergrond gaven zij een analyse te willen laten uitvoeren van deze problematiek en advies te ontvangen om hier als kernpartners slagvaardiger in te kunnen opereren. Gebruik makend van dossier analyse en kwalitaiteve interviews is dit advies tot stand gekomen.
Deel 1 van het project Studeren zonder financiële zorgen. Hebben hbo-studenten financiële zorgen en heeft dit impact op hun studie? Deze vraag staat centraal in dit onderzoek. Door middel van een online enquête zijn studenten van vijf hogescholen bevraagd (n=4.901). Bijna de helft van de studenten heeft een lening en/of collegegeldkrediet bij DUO. Ruim een kwart van deze groep ervaart vaak zorgen over de eigen studieschuld (28%). De helft van de groep met een lening en/of collegegeldkrediet ervaart soms zorgen (49%). Een derde van de studenten kan geen schatting geven van de hoogte van de eigen studieschuld is (34%). Twee op de tien studenten (21%) geeft aan moeilijk rond te komen en 39% geeft aan niet makkelijk, maar ook niet moeilijk rond te komen. Moeilijk rondkomen heeft vooral te maken met de hoge studiekosten en de beperkte inkomsten.
Aanleiding Sinds kort nemen zorgprofessionals en onderzoekers in Nederland initiatieven om mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) zo lang mogelijk te laten functioneren in de eigen thuissituatie. Een manier om dit te doen is de inzet van zogenoemde Functional Assertive Community Treatment (FACT) teams. Deze teams gebruiken voornamelijk verbale interventies. Maar mensen met een LVB hebben moeite met het verwerken van verbale informatie. Vaktherapie kan juist met non-verbale en ervaringsgerichte methodieken goed aansluiten bij deze groep. Dit innovatieprogramma richt zich op de vraag van vaktherapeuten hoe en in welke vorm zij, in of rondom FACT LVB-teams, mensen met een LVB kunnen helpen. Doelstelling Het doel van de deelnemers aan het project is de zorg en ondersteuning van mensen met een LVB in de eigen thuissituatie (buurt/wijk) te verbeteren. Liefst zodanig dat deze mensen minder vaak hoeven te worden (her)opgenomen in een behandelcentrum. Het doel van het project is om de meerwaarde vast te stellen van de inzet van vaktherapie in of rondom FACT LVB teams bij het realiseren van deze ambitie. Het project is gefaseerd opgebouwd. In de eerste fase worden de vaktherapeutische behandelvormen bepaald. Vervolgens worden efficiënte interprofessionele werkwijzen en een vaktherapeutische behandel- & ondersteuningsroute vastgesteld, en ten slotte wordt het project geëvalueerd. Beoogde resultaten Het project biedt resulteert in een handreiking voor professionals om interprofessioneel samen te werken in de wijk voor mensen met LVB. Binnen het onderwijs levert het project een bijdrage aan een minor 'Wijkgerichte zorg & ondersteuning'. Het biedt een leerwerkplaats LVB voor studenten vaktherapie en aanpalende gebieden. De handreiking wordt geïmplementeerd in de opleidingen die opleiden tot vaktherapeut. Zogenaamde 'battles', waarin interprofessioneel samenwerken aan problemen vanuit de praktijk en het beste idee bekroond wordt met een stimuleringsprijs, zorgen voor verdere ontwikkeling. Publicaties in vakliteratuur zorgen voor verspreiding van de projectresultaten. De deelnemers aan het project zullen aansluiting zoeken bij symposia - regionaal, nationaal en internationaal - en bijeenkomsten buiten en binnen het netwerk om de resultaten aan een breed publiek te presenteren.
Kinderen met motorische beperkingen (bijv. door DCD, hersenbeschadiging of Spina Bifida) ervaren veel belemmeringen in schoolse participatie (schoolse taken), zoals schrijven, taal, rekenen, meespelen, zelfstandig aankleden, knippen, en gymmen. Zij kunnen moeilijker meedoen aan schoolse taken vanwege hun motorische onhandigheid, vaak gekoppeld aan gedragsproblematiek. Het rapport ‘Ketenafspraken zorg in en om school’ beveelt een integrale benadering en samenwerking aan tussen zorg en onderwijs om schoolse participatie van kinderen met een motorische beperking (en andere kinderen) te bevorderen. Het Partnering for Change model (P4C) wordt door deelnemers van de leergemeenschap Kind en Jeugd Zuyd gezien als een raamwerk dat kan helpen bij het vormgeven van de samenwerking tussen zorgprofessionals en leerkrachten. Over de toepasbaarheid van P4C in het Nederlandse onderwijs en de betekenis ervan voor de dagelijkse praktijk is nog weinig bekend. De basisschool de kleine Wereld zou een eerste verkenning willen doen met het P4C model om te bezien hoe hanteerbaar de aanpak is in de praktijk en welke meerwaarde het heeft voor verandering van competenties van zowel leerkrachten als ergotherapeuten en op de schoolse participatie van kinderen met en zonder beperkingen.
Aanleiding Sinds de intrede van Amendement 80 in de nieuwe Jeugdwet zijn de gemeenten wettelijk verplicht om uithuisgeplaatste jongeren onder te brengen in een pleeggezin of gezinshuis. Opvang in een leefgroep mag alleen nog onder strikte voorwaarden. Bij langdurige uithuisplaatsing én meervoudige gedragsproblematiek van het kind heeft een gezinshuis daarom steeds vaker de voorkeur. Gezinshuizen zijn kleinschalige woonvormen waar één of meerdere kinderen/jongvolwassenen worden opgenomen in het eigen gezin van de ‘gezinshuisouder’, een hiervoor opgeleide professional. Een belangrijk oogmerk van een gezinshuis is dat een kind er langdurig en veilig kan opgroeien (‘permanency’). Praktijkprobleem Echter, vooral bij adolescenten komt vroegtijdige en ongeplande uitplaatsing (‘breakdown’) relatief vaak voor – vaak met als directe aanleiding escalerend probleemgedrag. Breakdown is altijd schadelijk voor alle partijen (vooral voor de jongere zelf). 65% van de gezinshuisouders heeft een dergelijke situatie meegemaakt. Eén van de oorzaken van breakdown is dat biologische ouders de plaatsing in het gezinshuis niet goed kunnen accepteren. Hierdoor kan de jongere een loyaliteitsconflict krijgen, wat zich kan uiten in escalerend probleemgedrag. Om de acceptatie door biologische ouders van de plaatsing te bevorderen, heeft een gezinshuisouder de professionele taak om samen te werken met de biologische ouders. Hoewel gezinshuisouders deze taak erkennen en zich hiervoor inspannen, geven zij in (voor)onderzoek aan dat zij dit als complex ervaren en meer ondersteuning in vaardigheden en kennis wensen. Doelstelling Dit consortium wil daarom onderzoek doen naar constructieve samenwerking tussen gezinshuisouders en biologische ouders rond de zorg en opvoeding van een uithuisgeplaatste jongere. Met dit onderzoek worden ondersteunende richtlijnen ontwikkeld voor gezinshuisouders, die eraan moeten bijdragen dat de samenwerking met biologische ouders verbetert. Het uiteindelijke doel is dat het aantal breakdowns van plaatsingen van jongeren in gezinshuizen in de toekomst zal afnemen.