Background: Patient Reported Experience Measures are promoted to be used as an integrated measurement approach in which outcomes are used to improve individual care (micro level), organisational quality (meso level) and external justification (macro level). However, a deeper understanding of implementation issues of these measures is necessary. The narrative Patient Reported Experience Measure “Dit vind ik ervan!” (English “How I feel about it!”) is used in the Dutch disability care sector, but insight into its’ current use is lacking. We aimed to provide insight into experiences with the implementation and current ways of working with “Dit vind ik ervan!” as an integrated measurement strategy. A descriptive qualitative study was done at a disability care organisation. Data were collected by nine documentations, seven observations, 11 interviews and three focus groups. We applied deductive content analysis using the Consolidated Framework for Implementation Research as a framework. Results: Our analysis revealed facilitators and barriers for the implementation of “Dit vind ik ervan!”. We found most barriers at the micro level. Professionals and clients appreciated the measure’s narrative approach, but struggled to perform it with communication vulnerable clients. Some clients, professionals and team leaders were unfamiliar with the measure’s aim and benefit. On the meso level, implementation was done top-down, and the management’s vision using the measure as an integrated measurement approach was insufficiently shared throughout the organisation. Conclusions: Our study shows that Patient Reported Experience Measures have the potential to be used as an integrated measurement strategy. Yet, we found barriers at the micro level, which might have influenced using the measurement outcomes at the meso and macro level. Tailored implementation strategies, mostly focusing on designing and preparing the implementation on themicro level, need to be developed in co-creation with all stakeholders.
Kun je zeggen dat studenten “recht hebben” op geschiedenis? Ik vind van wel. De geschiedenis van hun toekomstige beroep hoort thuis in het curriculum van MWD, SPH, CMV, SJD, CT, HRM en Pedagogiek. Zeven colleges is echt het minimum. Dat heb je nodig om het ontstaan, de ontwikkeling en de veranderingen in het sociale beroepenveld in de historische, maatschappelijke en veranderende context uit te leggen. In vogelvlucht en daarbij kun je lijnen trekken naar de actualiteit. Met deze colleges, met studieopdrachten, onder andere met behulp van de Canon Sociaal Werk, en het bestuderen van een handboek, verwerven studenten een kennisbasis en een referentiekader (www.canonsociaalwerk.eu1; Bijlsma & Janssen, 2010; Van der Linde, 2010). Een voorwaarde hiervoor is wel dat het onderdeel wordt afgesloten met een kennistoets. Kennis die niet getoetst wordt, hoeft niet geleerd te worden. Dat weet elke student. Op deze kennisbasis kan in andere lessen worden voortgebouwd. Werkterreinen als jeugdzorg, gehandicaptenzorg, huiselijk geweld, maatschappelijke opvang, ouderenwerk, schuldhulpverlening, jongerenwerk, opbouwwerk hebben elk een fascinerende en leerzame geschiedenis. Binnen de hbo opleidingen staat de geschiedenis van de eigen beroepen en werkterreinen niet vanzelfsprekend in het curriculum. Enkele opleidingen hebben het vak in ere gehouden. De meeste hebben de geschiedenis geschrapt: “verleden tijd”. Of het is ooit geïntegreerd in een methodiek-onderdeel en daar geleidelijk verdwenen
In deze SPRONG-groep staan jongeren en (jong) volwassenen die op langdurige zorg zijn aangewezen centraal. Samen willen we participatiemogelijkheden bevorderen, zodat jongeren en (jong) volwassenen in kwetsbare situaties en posities in hun eigen leefomgeving kunnen floreren. Om dat te kunnen realiseren is het nodig dat er geredeneerd wordt vanuit de gehele levensloop van zorgvragers. Jeugdzorg, Gehandicaptenzorg en GGZ gaan hierin samen optrekken. Ons doel is dat zorg- en welzijnsprofessionals met jongeren en (jong) volwassenen en hun netwerk en met elkaar vanuit de onderliggende waarden sociaal, inclusief en relationeel BETEKENISVOL SAMENWERKEN. Met ons kennisnetwerk verdiepen en onderbouwen we deze visie verder en maken we ons hard voor het includeren van de stem en positie van jongeren en (jong) volwassenen en hun gezinnen zelf, zodat innovatie van binnenuit gebeurt. Hiertoe vormen we een krachtige SPRONG -groep die bestaat uit: 12 Lectoraten van vier verschillende Hogescholen 12 Ervaringsdeskundigen 11 Werkveldpartners vanuit Jeugdzorg, GGZ en Gehandicaptenzorg 3 Universiteiten 3 belangenverenigingen 2 Kenniscentra 2 Gemeenten 1 Beroepsvereniging De SPRONG-groep BETEKENISVOL SAMENWERKEN zal zich de komende jaren richten op: het agenderen van de sociale aspecten van innovatie die nodig zijn om voldoende participatiemogelijkheden te scheppen, het ontwikkelen van onderwijs voor meer dan 3000 studenten in het sociale domein, het verbeteren van de eigen onderzoeksorganisatie om onderzoek met mensen in kwetsbare situaties en posities recht te kunnen doen en het implementeren van nieuwe inzichten uit de bij de SPRONG-groep betrokken zorginnovaties in het werkveld en in het onderwijs. In de tweede periode van de SPRONG-groep willen we graag uitbreiden met (internationale) partners vanuit zorgtechnologie en kunst. Hierdoor kunnen we winnen aan zeggingskracht en impact waarbij ook technologische inzichten kunnen worden benut en kan geleerd worden om anders te kijken en te confronteren en te bevragen wat vanzelfsprekend lijkt.
De vraag naar de stand van zaken rond signalering en diagnostiek van seksueel misbruik bij mensen met een LVB en de wijze waarop psychomotorisch therapeuten hieraan een bijdrage (kunnen) leveren, is een centrale vraag in ons RAAK-PRO onderzoek “Seksueel trauma bij mensen met een licht verstandelijke beperking: de inzet van psychomotorische therapie”. Nu een grootschalig onderzoek direct bij cliënten niet mogelijk is, willen we de kwaliteit van het onderzoeksproject waarborgen door de noodzakelijke informatie langs andere weg te verzamelen. In de voorgestelde RAAK Impuls wordt door middel van online onderzoek een inventarisatie gemaakt van (het beleid ten aanzien van) preventie, signalering en behandeling van slachtoffers van seksueel misbruik in de verstandelijk gehandicaptenzorg. Deze studie kent twee onderdelen: beleidsonderzoek en hulpverlenersonderzoek. Voor elk onderdeel wordt een aparte online enquête gemaakt. 1) In het beleidsonderzoek vullen managers/leidinggevenden op directieniveau van organisaties in de verstandelijk gehandicaptenzorg een online enquête in over het beleid ten aanzien van preventie, signalering en behandeling van slachtoffers van seksueel misbruik. 2) In het hulpverlenersonderzoek vullen gedragsdeskundigen, psychomotorisch therapeuten en (persoonlijk) begeleiders een online enquête in over preventie, signalering en behandeling van slachtoffers van seksueel misbruik. Met behulp van deze enquête wordt een inventarisatie gemaakt van preventieve maatregelen, diagnostische instrumenten en behandelmethoden en behandelprotocollen die gebruikt worden in de behandeling van cliënten met seksueel misbruik ervaringen. Op basis van de resultaten wordt voor het werkveld een rapport geschreven met daarin de huidige stand van zaken ten aanzien van preventie, signalering en behandeling van seksueel misbruik bij mensen met een verstandelijk beperking. In het rapport zullen ook handvatten en mogelijke verbeterpunten worden geformuleerd.. Daarnaast zal het rapport inzicht geven in de wijze waarop seksueel misbruik zich manifesteert bij mensen met een LVB. Deze informatie is van groot belang in het kader van het hoofddoel van het overkoepelende onderzoeksproject.
Het zorglandschap in de gehandicaptensector ondergaat ingrijpende veranderingen die nieuwe houdings- en handelingskennis vraagt van professionals. Toenemende druk op de zorg door complexe zorgvragen, personeelstekorten en financiële beperkingen maakt het noodzakelijk om keuzes te maken. De focus op ‘anders’ zorgverlenen vraagt om een transitie naar meer samenwerking met het informele netwerk, waarin zorg minder afhankelijk wordt van professionele structuren. Juist in de gehandicaptenzorg is dit, vanwege een geschiedenis waarin mensen afgeschermd van het gewone leven werden ‘verzorgd’, een cruciale verandering, die meer aandacht behoeft. Deze transitie vraagt om een vernieuwde, transformatieve kijk op de rol van professionals, waarbij de manier waarop professionals zichzelf zien en hun rol opvatten binnen de bredere samenleving centraal staat. Transformatieve professionaliteit houdt in dat professionals niet alleen ‘traditionele’ zorgtaken uitvoeren, maar ook een actieve rol spelen in de context van inclusie en zelfregie, in het alledaagse leven. Het vraagt om een fundamentele verandering in hoe gehandicaptenzorg wordt verleend en georganiseerd. Social Work en Maatschappelijke Zorg (hbo en mbo) professionals (veelal werkzaam in die sector) ervaren daarbij morele stress door de discrepantie tussen oude structuren en nieuwe verwachtingen. Ook mensen met een verstandelijke beperking en hun naasten ervaren spanning door te weinig betrokkenheid in het meedenken over de zorg van de toekomst. Die betrokkenheid is van belang voor slagen van het veranderproces en voor het inspireren van andere professionals. Daarom willen we in deze aanvraag leren van contextfactoren die noodzakelijk bleken voor het ontstaan van innovaties waar die fundamentele verandering al in gang is gezet. Ook willen we leren van de houdings- en handelingskennis van innovatoren of change agents die binnen de organisatiecontext waarin zij werken verandering aangewakkerd hebben. We ontwikkelen een training om binnen de zorg- en onderwijsorganisaties (toekomstige) professionals te steunen om tot sociale verandering te komen vanuit een herijkt beroepsbeeld voor de gehandicaptensector.