Er blijkt nauwelijks eenduidigheid te bestaan over de kwaliteitseisen waarmee een onderzoek praktijkgerichtheid en wetenschappelijkheid combineert. Vooral de mate waarin en de wijze waarop vanuit praktijkgericht onderzoek algemeen geldige uitspraken kunnen worden gedaan blijven onduidelijk. De vraag is echter of men van praktijkgericht onderzoek kan verwachten dat de onderzoeksresultaten algemene geldigheid bezitten. Aan de hand van drie Nederlandse publicaties over praktijkgericht onderzoek (Verschuren, 2009, Van der Donk en Van Lanen, 2011 en Andriessen, 2014) brengt de auteur dit dilemma in kaart. De publicaties worden door de auteur kort toegelicht en voorzien van enkele kanttekeningen. Met het artikel wil hij zodoende een bijdrage leveren aan het debat over de positie van praktijkgericht onderzoek.
DOCUMENT
In dit rapport is verslag gedaan van explorerend onderzoek naar de geldigheid van de opleidingscompetenties van Commercieel Management, bij een overgang van lineair naar circulair economisch model. Daarbij is vooral gezocht naar de eventuele gevolgen op het gebied van de marketingfunctie (marketing, marketingonderzoek en marketingcommunicatie) binnen bedrijven in een circulair economisch systeem.
DOCUMENT
Eindrapport van de expertgroep Protocol, ingesteld door de Vereniging Hogescholen De expert groep heeft van de Vereniging Hogescholen de opdracht gekregen om de wenselijkheid en mogelijkheid te verkennen van een gezamenlijk, bottom-up opgesteld protocol of protocollen voor het beoordelen van (kern)werkstukken en te adviseren over de wijze waarop deze tot stand dienen te komen en aan welke kwaliteitseisen deze dienen te voldoen. De expertgroep is zich bij haar werk voortdurend bewust geweest van het dilemma dat in het idee van gezamenlijke protocollen zit verscholen. Enerzijds is het verantwoord beoordelen van (kern) werkstukken van studenten zo belangrijk voor de kwaliteit en geloofwaardigheid van het onderwijs dat er sterke waarborgen moeten zijn dat dit proces goed verloopt en transparant is. Dit maakt de vraag naar standaardisering en protocollering reëel. Anderzijds is het vaak onmogelijk en ook onwenselijk het beoordelen van prestaties terug te brengen tot een soort algoritme. Beoordelen is mensenwerk. Het streven naar volledige standaardisatie en objectiviteit leidt vrij gemakkelijk tot beoordeling van observeerbare maar oppervlakkige aspecten van het presteren, die geen recht doen aan de werkelijke kwaliteit van het te beoordelen product of gedrag. Beoordelen is in de eerste plaats het werk van vakbekwame professionals. Dat werk moet worden ondersteund met het aanreiken van criteria en werkwijzen zodat het zoveel mogelijk geldigheid heeft. Maar de docent mag daarbij niet het gevoel krijgen dat het zijn of haar beoordeling niet meer is. De expertgroep heeft haar opdracht uitgevoerd in het licht van dit dilemma tussen dichttimmeren en het timmermansoog. Ze heeft daarbij gewerkt vanuit het principe: gezamenlijk wat kan, lokaal wat moet.
DOCUMENT
Posterpresentatie ORD 2014 Deze studie is onderdeel van het promotieonderzoek aan de Universiteit Utrecht onder de naam "Grip krijgen op moreel auteurschap van beginnende leraren in het primair onderwijs". De metafoor “moreel auteurschap” wordt gebruikt om vanuit een narratief perspectief het intentioneel moreel leren door de beginnende leraar te kunnen beschrijven en te kunnen onderzoeken. Deze deelstudie is een verkennende studie naar de morele oriëntatie van de beginnende leraar in het primair onderwijs.
DOCUMENT
Op 15 september verdedigde Jos van Helvoort, docent aan De Haagse Hogeschool, in de Amsterdamse Agnietenkapel zijn proefschrift over het beoordelen van informatievaardigheden in het hoger onderwijs. In het boek staat een door hem ontwikkelde ‘Scoringsrubriek voor Informatievaardigheden’ centraal. Met dit instrument kan de informatievaardigheid van studenten worden beoordeeld en kan feedback worden gegeven. Op verzoek van IP reflecteert Van Helvoort nader op de uitkomsten van het onderzoek en gaat hij in op de vraag hoe de scoringsrubriek in de toekomst toegepast kan worden in het onderwijs aan universiteiten en hogescholen.
DOCUMENT
In dit artikel gaan we in op geldigheidsbeheer van bedrijfsregels. Eerst zal het doel van geldigheidsbeheer worden gepresenteerd. Vervolgens wordt uitgelegd wat niet-temporeel geldigheidsbeheer inhoudt inclusief een voorbeeld van een niet-temporeel scenario. Daarna wordt uitgelegd wat temporeel geldigheidsbeheer inhoudt inclusief drie voorbeelden van temporeel geldigheidsbeheer.
LINK
Het is belangrijk dat iedereen meedoet in de samenleving. Dat iedereen elkaar zou leren kennen. Kunst is in al haar verschijningsvormen een geschikt middel om mensen samen te brengen. ‘Kunst Inclusief’ houdt zich bezig met het ontwikkelen van beleid en werkwijzen om mensen met een beperking te ondersteunen bij de ontwikkeling van hun creatieve talenten. Het studentenonderzoek heeft zich gericht op twee werelden, de wereld van Scholen in de Kunst (kunstcentra) en de wereld van de Amerpoort (instellingsatelier, Jans Pakhuys en de Elleboog). Waardoor zijn dit twee werelden en hoe kunnen deze twee werelden nader tot elkaar komen? Door middel van (participerende) observaties en interviews worden vragen die gekoppeld zijn aan dit studentonderzoek beantwoordt en wordt er gekeken naar mogelijkheden om deze twee werelden nader tot elkaar te brengen.
DOCUMENT
Verhandeling van Marie-Josée Corsten over het gebruik van bronnen in de (kunst)wetenschap: de oorsprong van alle informatie. Waar haal je informatie, hoe betrouwbaar is die en hoe correct wordt er mee omgesprongen? De titel van het artikel lijkt op een citaat van paus Johannes Paulus II, die in dezelfde termen over God spreekt: Hij die de bron en de oorsprong van de waarheid is: Eius qui fons est veritatis atque origo. Waaruit nog maar eens blijkt dat de Waarheid een terrein is waar wetenschap en religie beide aanspraak op maken. Hoe zit het eigenlijk met de kunst als derde grote kennisdomein? Vraag een kunstenaar naar zijn bronnen en het begrip bron krijgt een andere nuance. De bron is ‘waar iets vandaan komt’, en dat iets kan van alles zijn. Het gaat blijkbaar niet om de vorm, maar om de inhoud; niet om waar het uitkomt, maar wat er uitkomt. Maar waar een wetenschapper zijn bronnen moet evalueren op betrouwbaarheid en neutraliteit om gefundeerd stelling te kunnen nemen – de bewering is zo betrouwbaar als de bron -, is bij een kunstenaar het product, het kunstwerk de legitimatie van zijn brongebruik. Voor de universele geldigheid en herkenbaarheid van een kunstwerk is geen neutraliteit, maar een volstrekt persoonlijke, authentieke benadering en verwerking noodzakelijk.
DOCUMENT
Research collaboration between practitioners and research professionals aims to develop both practice and knowledge. However, a tension can arise between these objectives: to preserve local relevance, the content, form, and timing of data collection may vary between cases, complicating the comparability of local data in a multiple case study. Our Research Practice Partnership found a solution in the 'wallpaper method,' which enriches the Storyline-method with elements from reflexive monitoring and arts-based research. A distinctive feature of the wallpaper method is cumulative joint reflection and interpretation based on previously collected local data. In this contribution, we illustrate the various phases and steps of the method with experiences from our own research in which it was developed and tested. The method resulted in both practice development and an overarching conceptual model. Effective application of the method requires a wide range of professional and research competencies from the collaboration partners. Adequate time and attention are necessary to prepare a partnership for this. [authors accepted manuscript / post-print]
DOCUMENT
Background: Objective assessment of pain-related behaviours is crucial in adults with profound intellectual and multiple disabilities. No standardised pain observation instrument that specifically focuses on this target group is currently available. A previous study identified 12 pain-related behaviours in these persons. This study aimed to develop a valid and reliable instrument based on these 12 pain-related behaviours to assess pain in these adults in daily situations. Method: Videos of 91 adults with profound intellectual and multiple disabilities in potentially painful daily situations were scored using the 12 pain-related behaviour items. Mokken scale analysis was used to determine the construct validity of these items. Results: Analysis resulted in a 9-item scale (H =.46, Rho =.70), which appeared to be sample independent for the variables of sex, age and level of motor functioning. Conclusion: A scale containing 9 items (APOS-PIMD) with reasonable construct validity and sufficient reliability was developed, which can be used to measure pain in adults with profound intellectual and multiple disabilities in daily situations.
DOCUMENT