In dit onderzoek is gekeken naar de invloed die persuasieve technologie kan hebben op het energieverbruik van individuele huishoudens. Meer specifiek zijn de effecten van drie energie monitoring systemen getest op het energiebewustzijn en het energiebesparend gedrag van de eindgebruikers. Tevens is in kaart gebracht welke onderdelen van de producten leiden tot tevredenheid, energiebewustzijn en energiebesparing. Gedurende een jaar zijn de effecten van drie energie monitoring systemen getest door kwalitatief en kwantitatief onderzoek uit te voeren. Het gehele jaar werd bovendien het stroom- en gasverbruik geregistreerd om na te kunnen gaan of eindgebruikers hun gedrag veranderden. Uit een voormeting bleek dat eindgebruikers zich niet bewust leken te zijn van hun energieverbruik en van het verbruik van verschillende apparaten. De meeste eindgebruikers wilden graag energie besparen, maar wisten nog niet hoe dit bereikt kon worden. Verreweg de meerderheid gaf aan vanuit economische overwegingen energie te willen besparen. Een relatief klein deel van de eindgebruikers gaf aan energie te willen besparen vanuit milieu overwegingen. Uit tussentijdse metingen bleek dat het lastig was om eindgebruikers te motiveren om een EMS actief te gaan gebruiken. Uit de eindmeting bleek dat twee energie monitoring systemen effectiever waren dan het derde systeem. Eindgebruikers waren met deze twee systemen relatief tevreden, gaven aan zich meer bewust te zijn van hun verbruik, maar gaven eveneens aan dat dit niet automatisch resulteerde in een toename van waargenomen mogelijkheden om hun energieverbruik te veranderen. Redenen hiervoor waren divers: van technische problemen en een gebrek aan concrete tips op basis van de eigen situatie, tot de opvatting te veel te moeten inleveren aan comfort wanneer er nog meer bespaard zou worden. Van de drie geteste systemen, zorgden er twee voor een groter energiebewustzijn. Het ene systeem leek goed te werken doordat het uitgebreide en gedetailleerde mogelijkheden bood om inzicht in het verbruik te krijgen (uitgebreide feedbackmogelijkheden) en het andere leek goed te werken omdat het een beroep deed op ‘samenwerken’ en ‘gegevens vergelijken met anderen’ (sociale invloed). Verschillende doelgroepen zouden hierdoor aangetrokken kunnen worden. Vanwege de geringe omvang van de steekproef (aan deze testfase hebben 40 huishoudens deelgenomen) dient hier meer onderzoek naar gedaan te worden. Gebaseerd op alle gebruikerservaringen kunnen we concluderen dat de geteste energy monitoring systemen verbeterpotentieel hebben. De geteste systemen vergroten op dit moment weliswaar het bewustzijn van het energieverbruik, maar veranderen energieverbruikers nog niet voldoende in energiemanagers.
DOCUMENT
2022 was een bewogen jaar op de energiemarkt met gasprijzen die recordhoogtes bereikten. Wat betekende dit voor de Energysense-huishoudens? We kunnen het gasverbruik van 2022 vergelijken met de jaren ervoor en kijken hiervoor dus weer naar de huishoudens van wie we van al deze jaren data hebben.
LINK
Het CBS heeft recent vastgesteld dat Nederlandse consumenten vergeleken met andere Europeanen veel betalen voor elektriciteit en vooral voor gas. Bovendien zijn de energiekosten voor Nederlandse huishoudens de laatste 20 jaar fors gestegen. Dit is geen nieuws. Ik heb al jaren een (gratis) abonnement op de Household Energy Price Index (HEPI), waarin de ontwikkeling van de energiekosten voor Europese huishoudens keurig nauwkeurig wordt bijgehouden. Toch haalde het persbericht van het CBS onlangs alle landelijke dagbladen
DOCUMENT
Met elkaar of naast elkaar? wijkteamprofessionals en informele krachten in Oud Noord over kwesties bij de gezamenlijke ondersteuning aan huishoudens in kwetsbare posities Het beleidsideaal van hybridisering in het sociaal domein staat voor een situatie waarin professionals en informele partijen steeds meer onderling verweven raken in hun ondersteuning van kwetsbare huishoudens. Informele en formele partijen zouden in dat ideaal steeds nauwer met elkaar optrekken en taken uitwisselen, en op basis van gelijke waardeoriëntaties komen tot een ‘coproductie’ van ondersteuning. Hybridisering is een belangrijk streven in de gebieden waarin het wijkteamonderzoek van de werkplaats Sociaal Domein (2016-2018) is uitgevoerd. Met dit onderzoek werpen wij licht op de invulling van dat beleidsideaal in de praktijk, door te bestuderen of en hoe professionals uit wijkteams samenwerken met uiteenlopende informele partijen. In deze rapportage wordt verslag gedaan van de bevindingen van het deelonderzoek dat binnen dit project is uitgevoerd in Oud Noord (Amsterdam Noord). Voor dit onderzoek zijn diepte-interviews afgenomen met stakeholders die onder meer betrokken zijn bij activeringsteams, Ouder en Kind teams, het wijkzorgnetwerk, de vrijwilligerscentrale en de maatschappelijke dienstverlening. Onze conclusie is dat in Oud Noord eerder sprake is co-existentie dan van hybridisering.
DOCUMENT
Met de huidige maatschappelijke uitdagingen, zoals klimaat en transities op het gebied van de vermindering van beschikbare ruimte voor stedelijk goederenvervoer en de sterke groei in e-commerce wordt het steeds belangrijker om logistiek mee te nemen in het ruimtelijk ontwerp van een gebied. Hierdoor kan efficiënte bevoorrading worden gerealiseerd en overlast worden beperkt. Ook kan zo worden aangesloten bij stedelijke ambities omtrent schone en slimme stadslogistiek. Toch wordt logistiek vaak niet of beperkt meegenomen in de ruimtelijke planning bij het (her-)ontwikkelen van gebieden. Door vroegtijdig na te denken over hoe het logistieke systeem eruit moet zien kan in het stedelijke ontwerp rekening worden gehouden met het ruimtegebruik van logistiek. Dit kan inefficiënte inpassing achteraf voorkomen. Om een hulpmiddel te bieden voor steden is daartoe een methode ontwikkeld die een basis vormt voor het nadenken over hoe logistiek kan worden geïntegreerd in de ruimte bij nieuwe gebiedsontwikkelingen. Stadslogistiek kenmerkt zich door de grote diversiteit van stromen waarin elk logistiek segment (afval, bouw, express en pakket, facilitair, etc.) om een eigen aanpak vraagt. Om die reden is het uitgangspunt van de methode om eerst grip te verkrijgen op het verwachte aantal voertuigen per stadslogistiek segment voordat wordt gekeken naar welke logistieke oplossingen passend zijn. Op basis van de samenstelling van het nieuw te ontwikkelen gebied (type en grootte bedrijven, functies en aantal huishoudens) en de geobserveerde voertuigen in andere gebieden wordt daar een inschatting van gegeven. Vanuit hier kan met maatwerk een mix van logistieke oplossingen worden opgesteld dat aansluit bij het type logistiek en de kenmerken en plannen voor en rond het gebied. Stedenbouwkundige ontwerpers kunnen dit vervolgens meenemen, zodat logistiek een slim en integraal onderdeel wordt van het ontwerp.
DOCUMENT
Vijf jaar geleden heeft de provincie Drenthe in het kader van een gezamenlijke zoektocht naar een energieneutraal Drenthe de Hanzehogeschool Groningen opdracht gegeven om de sociale kant van de energietransitie te onderzoeken. Vragen die in de verschillende studies centraal stonden, waren onder andere:- Wat gebeurt er in de Drentse samenleving? Hoe reageert (een deel van) de samenleving op de energietransitie? Wie doet mee, wie is er op het moment nog niet mee bezig en wie ziet het (voorlopig nog) niet zitten?- Welke partijen zijn betrokken bij de lokale energietransitie? Wie communiceert met of helpt wie?- Hoe staat het met de verhouding in verschillende gebieden in Drenthe tussen de overheid, inwoners en organisaties en instellingen? Welke partijen hebben invloed?- Waar komt weerstand vandaan? En hoe gaan we daarmee om?Deze en andere vragen hebben we de afgelopen jaren in verschillende projecten en op verschillende plekken in Drenthe getracht te beantwoorden. Het doel van het beantwoorden van de vragen was telkens hetzelfde: met de Drentse samenleving ervoor zorgen dat het zowel voor huidige als toekomstige generaties een prettige provincie is om in te wonen en te werken.De weg naar een duurzame samenleving is lang en vereist van iedereen dat passende bijdragen geleverd worden. Het proces van de energietransitie is complex en dynamisch, wat als gevolg heeft dat we nu nog niet weten hoe de vlag er over een paar jaar bijhangt en wat er dán nodig is om richting een duurzamere samenleving te gaan. Juist omdat geen eenmalige bijdrage van de samenleving gevraagd wordt, er meerdere stappen gezet gaan worden en we nu nog niet weten wat in de toekomst nodig is om een prettige leefomgeving te houden, is het belangrijk dat de gehele samenleving zoveel mogelijk bij het proces en de gemaakte keuzes betrokken wordt. Hoe zorgen we er daarom voor dat iedereen zich medeverantwoordelijk voelt en een bijdrage wíl leveren?De afgelopen vijf jaar hebben onderzoekers van de Hanzehogeschool sociale processen gemonitord en geëxperimenteerd met verschillende aanpakken om in samenwerking met verschillende partijen duurzaamheidsdoelen te behalen. In sommige projecten staan daarbij sociale processen centraal, maar in de meeste projecten is het onderzoek naar sociale processen ondersteunend. Grofweg kan gesteld worden dat als er geen problemen op het sociale vlak zijn, het onderzoek ondersteunend is bij het bereiken van duurzaamheidsdoelen. Deze ondersteuning houdt dan bijvoorbeeld in dat we sociale processen monitoren terwijl een blok huizen, een wijk of een geheel gebied verduurzaamd wordt, waarbij tussentijdse rapportages ervoor kunnen zorgen dat het proces op sociaal vlak goed blijft verlopen. Ondersteunend houdt ook in dat er bijvoorbeeld vooronderzoek uitgevoerd wordt naar de wijze waarop het sociale systeem in een gebied in elkaar zit, waar tijdens het ontwerpen en de uitvoering van een project rekening mee gehouden kan worden. In de onderzoeken waarin sociale processen centraal staan, wordt bijvoorbeeld met behulp van praktijkgericht onderzoek getracht om tot goede bewonersaanpakken te komen (die ook ingezet kunnen worden voor andere doelen, bijvoorbeeld op het gebied van Healthy Ageing, veiligheid en wijkverbetering), groepen te enthousiasmeren om met duurzaamheid aan de slag te gaan, samenwerking tussen bewoners, overheid en initiatieven te bevorderen, enzovoorts. Op basis van talrijke kleine, kortdurende experimenten die in dit rapport worden samengevat, zijn enkele grotere en meerjarige projecten voortgekomen: VINDI, Op naar beter Nul op de Meter, R-LINK en 10.000 Duurzame Huishoudens. In deze, alle (ook) in Drenthe uitgevoerde projecten monitoren we over lange tijd sociale processen en/of proberen we telkens opnieuw en beter met duurzaamheidsdoelstellingen aan te sluiten op hetgeen op dat moment gaande is.10.000 Duurzame Huishoudens vormt dus een opschalingsproject waarin in één aanpak talrijke kleine, eerder uitgevoerde experimenten, samengevat worden. Deze aanpak zou in een wat langere (2-jarige) periode verderontwikkeld en getest worden. Het doel van het project was om in twee jaar zoveel mogelijk Drentse huishoudens in staat te stellen om mee te doen met de actie Speur de Energieslurper. Deelname aan de actie leidt, gebaseerd op de resultaten van eerder uitgevoerde pilots, ertoe dat het energiegebruik op een laagdrempelige wijze in huishoudens op de agenda komt te staan. Bovendien leidt deelname aan de actie tot inzicht in het energiegebruik (elektriciteitsgebruik) en tot het zetten van eerste stappen in het verminderen van het gebruik, bijvoorbeeld door het vervangen of op andere wijze gebruiken van energie slurpende apparaten.In het eerste jaar is de nadruk gelegd op het uitvoeren van experimenten in samenwerking met een partij die deelnemers vervolgens van een aanbod op energiegebied kon voorzien. Hierbij is uitsluitend een wijkgerichte aanpak gevolgd. Deze tijdsintensieve aanpak heeft weliswaar tot interessante resultaten geleid en een positief effect gehad bij de huishoudens die deelgenomen hebben, maar blijkt voor een opschalingsvraagstuk niet de aangewezen methode te zijn. De aanpak vergt een nauwkeurige voorbereiding in samenwerking met, onder andere, de betreffende gemeente en geselecteerde partijen die bewoners een vervolgaanbod kunnen doen. Dit betekent, onder andere, dat de planning en uitvoering in een programma gegoten wordt, wat tot mooie resultaten leidt maar ook veel tijd kost. Het uitvoeren van een wijkgerichte aanpak in wijken of dorpen waar vanuit het niets een geheel programma ontwikkeld dient te worden, duurt lang en, zo bleek uit een interne tussentijdse evaluatie na driekwart jaar, niet bij het doel van het project 10.000 duurzame huishoudens te passen, aangezien het snelle opschaling in de weg staat.In een kritische interne evaluatie is geconstateerd dat er te veel nadruk is gelegd op het volgen van de beschreven wijkgerichte benadering. Hiermee is afgeweken van de koers (opschaling) die gevolgd had moeten worden. Bovendien is geconstateerd dat niet alle werkzaamheden conform de subsidieaanvraag uitgevoerd zijn. Zo zou een netwerkbenadering toegepast worden en zou er aangesloten worden bij partijen die actief zijn op het gebied van duurzaamheid, maar dat was nog niet gebeurd. Omdat een deel nog niet uitgevoerd was en de resultaten ten opzichte van de doelstelling achterbleven, is een koerswijziging ingezet en is een verlenging van het eerste jaar met 3 maanden aangevraagd en gehonoreerd. In deze periode zijn nieuwe wegen verkend om zoveel mogelijk huishoudens te bereiken. In deze maanden kon op basis van de bevindingen ingeschat worden wat de kansen waren om in het tweede jaar de projectdoelstellingen (10.000 huishoudens) te behalen.De koerswijziging bestond uit het volgen van een netwerkbenadering. In twee maanden zijn partners gezocht die gezien hun opgave en doelstelling(en) baat kunnen hebben bij het verlenen van medewerking. Hierbij is gezocht naar een “provincie dekkend samenwerkingsnetwerk”, waarbij gekeken is wie kan helpen bij de werving voor de actie, en wie de actie nu of in de toekomst zelf zou kunnen gaan aanbieden. De bedoeling was om wat de laatste partijen betreft, de koffers bij hen achter te laten, zodat de actie ook na twee jaar voor Drentse huishoudens beschikbaar zou blijven.In deze rapportage wordt aandacht besteed aan de gevolgde procedure en de resultaten die ermee behaald zijn. Samengevat biedt het onderzoek nieuwe inzichten met betrekking tot sociale netwerken in Drenthe en het activeren van die netwerken om huishoudens te motiveren gezamenlijk stappen in de energietransitie te zetten. Door de gevolgde aanpak lukt het om groepen te bereiken die niet behoren tot “the usual suspects”, bijvoorbeeld mensen die op bewonersavonden op komen dagen. Bovendien lukt het om tot een provincie dekkend samenwerkingsnetwerk te komen. Vele partijen hebben positief gereageerd en mogelijkheden gezien om in samenwerking de actie komend jaar aan te bieden. Op deze manier viel te verwachten dat vele Drentse huishoudens de komende jaren deel zouden kunnen nemen aan Speur de Energielsurper. Door samen te werken met verschillende partners stond de mogelijkheid open dat er uiteindelijk veel meer dan 10.000 Drentse huishoudens met Speur de Energieslurper aan de slag gaan: ook nadat de projectperiode officieel af zou lopen, hebben bepaalde partners baat bij het blijven aanbieden van de actie aan Drentse huishoudens. De resultaten suggereren dat 10.000 huishoudens vooral in twee jaar bereikt kunnen worden via enkele grote partners (scholen, organisaties), waarmee direct gezegd moet worden dat hiermee slechts “laaghangend fruit” geplukt wordt. Met deze aanpak zou dus niet een doorsnede van de Drentse bevolking bereikt worden. Op deze koers is door de Hanzehogeschool niet ingezet en aandacht is, ook na de koerswijziging, uitgegaan naar het bereiken van alle groeperingen in Drenthe. In de drie maanden die er stonden voor de koerswijziging is het weliswaar gelukt om samenwerkingspartners te vinden en enkele kleinere acties uit te voeren, maar is het niet gelukt om groteprojecten direct te starten: deze stonden na de zomer gepland. Doordat de Hanzehogeschool de sterke voorkeur voor het bereiken van alle groepen heeft en de provincie baat heeft bij snelle opschaling, is naar aanleiding van de in juli aangeleverde rapportage met adviezen voor het tweede jaar, in onderling overleg geconcludeerd dat de doelstellingen van beide partijen weliswaar goed te onderbouwen vallen, maar te ver uit elkaar liggen om een vervolg te geven aan het project. De betrokken onderzoekers hebben de geplande werkzaamheden voor na de zomer inmiddels afgerond en blijven in verschillende andere projecten die in deze rapportage genoemd worden (VINDI, Energiewerkplaats Drenthe, R-LINK) met en in opdracht van de provincie samenwerken in het streven naar een duurzamere samenleving.
DOCUMENT
Wat eet jij vandaag als ontbijt, lunch of avondeten? Afgelopen voorjaar hebben Hanna van der Ploeg, Esther Veen en Sara Smaal een studie-opzet ontwikkeld om meer te weten te komen over de dagelijkse eetroutines van Almeerse huishoudens met een kleine portemonnee. Om het laagdrempelig te houden, maakten ze hiervoor gebruik van een applicatie die buitengewoon vervlochten is geraakt met ons dagelijkse leven: WhatsApp. In deze blog vertellen Esther en Sara over de resultaten van de pilotstudie.
LINK
Vrijwel geruisloos is begin 2023 voor de kosten van het Belgische elektriciteitsnet voor kleinverbruikers een nieuw tariefsysteem ingevoerd. Huishoudens met een hoog piekverbruik betalen nu meer dan huishoudens die minder netcapaciteit benutten. Belgische huishoudens worden aldus gestimuleerd slim om te gaan met de schaarse netcapaciteit.
LINK
In 2006 is het convenant Meer Met Minder (MMM) ondertekend door verschillendepartijen, waaronder het Ministerie van VROM. Dit convenant houdt in dat hetenergieverbruik in huishoudens en andere gebouwen drastisch terug moet worden gebracht. Door middel van energiebesparende maatregelen wil MMM dit doel gaan bereiken.De doelstelling van het evaluatieonderzoek onder de aangesloten aannemers bij MMM was om met de uitkomsten van het onderzoek de relatie tussen MMM en de aannemer en de eindconsument in beeld te brengen. De vraag die centraal staat gedurende het onderzoek is: In welke mate is MMM er in geslaagd een relatie op te bouwen met de aangesloten aannemers en de eindconsument? Om deze centrale vraag te beantwoorden zijn er een aantal specifieke deelvragen opgesteld. Om de centrale vraag te beantwoorden zijn eerst de deelvragen beantwoord.De volgende onderzoeksmethode is gebruikt om informatie in te winnen ten faveure van het onderzoek: ‘Het doen van kwalitatief onderzoek met behulp van telefonische interviews met open vragen’’. Er is gekozen voor kwalitatief onderzoek. Dit omdat een kwalitatief onderzoek ruimte geeft voor een eigen inbreng van de respondent.Uit de interviews zijn belangrijke resultaten naar voren gekomen. Sinds de ondertekening van het convenant Meer Met Minder in 2006 is de relatie nog erg prille. Het aantal aannemers dat zich tot op heden heeft aangesloten, beperkt zich tot een selecte groep aannemers. Daarnaast hebben aannemers nog niet veel gebruikt gemaakt van de mogelijkheden die MMM hen biedt. Slechts een kleine groep aannemers heeft tot op heden extra omzet kunnen genereren dankzij MMM. Daarnaast zorgt het slechte communicatieproces voor onduidelijkheden en problemen.Een groot deel van de aannemers geeft in het interview aan dat de naamsbekendheid van MMM nog te gering is om het initiatief tot een succes te maken. Tevens is energiebesparing nog niet een prioriteit voor de consument. Zij zien kostenbesparingen in hun verbouwing als prioriteit, dit verkiezen zij boven het milieuvriendelijke MMM.Kortom de relatie die Meer Met Minder wil opbouwen met zowel de aannemer alsde consument is nog niet op het niveau dat het zou moeten wezen. Er zijn nog tal van verbeterpunten die MMM tot een succes kunnen maken.Studentenonderzoek in het kader van het thema Duurzaam bouwen.
DOCUMENT