Dit boek is het eerste in een reeks van onderzoekspublicaties over wetenschap en techniek in het primair onderwijs in Nederland. Het is mede een gevolg van de inspanningen op dit terrein zoals gekanaliseerd door het Platform Beta Techniek met de programma's VTB en VTB-Pro. Het boek bevat bijdragen van diverse onderzoekers in vijf delen: (1) het kader voor wetenschaps- en techniekonderwijs, (2) leraar, basisschool en pabo, (3) stimuleren van onderzoekend denken, (4) instrumentontwikkeling, en (5) terugblik en vooruitblik.
DOCUMENT
Het ontwikkelen en verzorgen van kwalitatief hoogwaardig onderwijs is een teamopgave en collectief handelingsvermogen is een voorwaarde voor die opgave. In dit rapport presenteren we de resultaten van twee jaar onderzoek naar dat collectief handelingsvermogen in zes docententeams in twee mbo-instellingen. We onderzochten met een mixed method actieonderzoek in en met deze teams hoe dit handelingsvermogen tot stand komt en hoe via interventies team- en organisatiecondities kunnen worden versterkt. De interventies waren gericht op het versterken van het onderwijs en de samenwerking in het team. De zes teams ervoeren relatief veel collectief handelingsvermogen rond het verzorgen van het eigen onderwijs, maar veel minder rond het realiseren van verbeterdoelen of het beïnvloeden van condities in de organisatie. Het onderzoek en de interventies leidde niet tot een structurele versterking van het collectief handelingsvermogen in de zes teams. De oorzaak daarvan ligt in een combinatie van team- en organisatiecondities. In teams waar de basiscondities voor effectief teamwerk of de sociale veiligheid niet op orde waren, is het zeer lastig tot onmogelijk om teams tot ontwikkeling te brengen. Veel teams ervaren daarnaast weinig tot geen tijd om met elkaar te reflecteren op het eigen handelen en functioneren en komen dan ook niet of zeer beperkt zelfstandig tot die reflectie. Leiderschap blijkt een belangrijke organisatieconditie, met name voor de realisatie van verbeterdoelen. In de prioritering van doelen en planning en structurering kan een leidinggevende een belangrijke rol spelen. Een ondersteunende rol van een teamcoach was hierin ook positief, terwijl bij de invloed van de organisatiecondities de afstand tussen team en afdelingen in de meeste teams opvalt. Op organisatieniveau valt daarnaast de constant veranderende context op waarin de teams opereren, die een negatieve invloed lijkt te hebben op het functioneren van de teams. De teamcondities en organisatiecondities beïnvloeden elkaar en zijn voor elk team anders. Dit maakt het versterken van team- en organisatiecondities die het collectief handelingsvermogen bepalen een ‘wicked problem’. De reflecties en aanbevelingen in dit rapport zijn gericht op de vraag hoe team- en organisatiecondities en daarmee het collectief handelingsvermogen van teams versterkt kunnen worden, binnen deze complexe context.
DOCUMENT
Niet alleen in het bedrijfsleven geldt het gezegde Tijd is geld . Ook in het onderwijs is de laatste jaren enorm bezuinigd op contacttijd. Om deze reden is bij het ZKM-project StudieLoopbaanOndersteuning (SLO) gekxperimenteerd met een tijdbesparende opzet van de ZKM-methodiek. Daar een volledig zelfonderzoek (te) veel tijd vraagt van de consultant, is gezocht naar een vorm die minder tijd vergt maar die de student toch de gelegenheid biedt zijn (studie)verhaal te vertellen en zijn waarderingssysteem in kaart te brengen. Vanuit deze gedachte is een ZKM-traject ingericht waarin de dialoog is gecombineerd met een grote mate van zelfsturing van de student. De vraag hierbij is hoe effectief een dergelijke toepassing van de ZKM is. In dit rapport worden de resultaten van een pilot gepresenteerd waaraan studenten met studieproblemen van Fontys PABO Eindhoven hebben deelgenomen.
DOCUMENT
AIM: The aim of this study is to measure how collaborative factors are associated with the technology readiness of nursing staff working in residential care and community nursing. The Reciprocity Instrument and Technology Readiness Index 2.0 were applied to measure this association.DESIGN: A cross-sectional survey was conducted between October 2020 and January 2021.METHODS: The Technology Readiness Index 2.0 was translated into Dutch, administered together with the Reciprocity Instrument and linguistically validated. And 1660 Registered Nurses and Nursing Assistants received an invitation to the online survey. Descriptive statistics and regression analyses were used to analyse the data.RESULTS: A total of 475 nursing staff responded, a response rate of 28.6%. The following factors have a statistically significant association with technology readiness: age, education level, years of working experience, type of organization, reciprocity behaviour and conditions of reciprocity behaviour: digital communication usage to reach one another, multilayeredness and future perspective.CONCLUSION: This study shows that reciprocity behaviour is positively associated with technology readiness. The influencing factor reciprocity remains intact after the correction of the other factors that were measured. This confirms the relevance of collaborative factors that influence the technology adoption process of nursing staff working in residential care and community nursing.IMPLICATIONS FOR THE PROFESSION AND/OR PATIENT CARE: This study offers insights into how collaboration based on reciprocity behaviour positively impacts the technology readiness of nursing staff engaged in residential care and community nursing and could be used in the education of nursing staff and healthcare teams.IMPACT: Being aware of the impact that collaborative factors have on the adoption process of ICT among nursing staff could be used to support the desired preparatory activities as part of ICT implementation for healthcare managers, innovators, and nursing work groups charged with implementing technology in the healthcare process.REPORTING METHOD: The study has adhered to STROBE guidelines.PATIENT OR PUBLIC CONTRIBUTION: No Patient or Public Contribution.
DOCUMENT
'Onderzoek naar het maatschappelijk werk' doet verslag van de inventariserende (literatuur)studie naar de stand van zaken van onderzoek naar het maatschappelijk werk en naar op onderzoek gebaseerde instrumentontwikkeling voor deze werksoort. Het onderzoek is verricht in opdracht van De Vereniging van Maatschappelijk Werkers, als eerste studie voor een onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor het maatschappelijk werk. De inventarisatie beperkt zich tot twee terreinen: Nederlandse onderzoekspublicaties vanaf ongeveer 1995 en een selectie van de daarbij behorende achtergrondliteratuur. Uit de inventarisatie blijkt dat de hoeveelheid onderzoek naar de beroepsuitoefening zeer beperkt is. Het is belangrijk dat in het maatschappelijk werk (de agogische beroepen) een onderzoekscultuur wordt opgebouwd. De onderzoekers benoemen een aantal prioritaire thema's voor verder onderzoek naar: hulpvragen en de relatie daarvan met het hulpaanbod; de inhoud van het hulpverleningsproces; uitkomsten en de relatie daarvan met de feitelijke interventies; de plaats van het maatschappelijk werk temidden van andere beroepen en de daarbij passende deskundigheid. Hiernaast vindt u onder 'Samenvatting' BIJLAGE IV met de samenvattingen literatuur, behorend bij de eindrapportage Onderzoek naar het Maatschappelijk Werk.
DOCUMENT
Dit is alweer de vijfde editie van het congres Met het oog op behandeling. De afgelopen jaren hebben we gezien dat de maatschappelijke belangstelling voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) sterk toeneemt. Dit jaar is er zelfs een Interdepartementaal Beleidsonderzoek gedaan door diverse ministeries over de positie van mensen met een LVB in de Nederlandse samenleving. In het onderzoeksrapport wordt gepleit voor het verbeteren van de communicatie tussen algemene voorzieningen en deze burgers. Voor alle professionals in het brede sociaal domein wordt aanbevolen dat zij meer kennis en vaardigheden moeten hebben voor hun hulp- en dienstverlening aan mensen met een LVB. Dat geldt voor alle professionals in het sociaal domein en in het bijzonder voor professionals die werken voor cliënten met een LVB waarbij sprake is van ernstige gedragsproblematiek en psychische problemen. In dat geval moet je kunnen omgaan met ‘onbegrepen gedrag’ en agressie en wil je beschikken over de beste, actuele kennis op dat gebied.
DOCUMENT
In de afgelopen jaren heeft schuldpreventie een grote vlucht genomen. Budgetcursussen, voorlichting op scholen of vrijwilligers die mensen helpen hun administratie te ordenen, zijn niet meer weg te denken interventies in het lokale sociaal domein. Ook in de huidige beweging waarbij ondersteuning steeds meer in wijk en buurt wordt georganiseerd, blijft schuldpreventie een belangrijke plek innemen. Want het op orde hebben van de financiën is een belangrijke voorwaarde om te kunnen participeren. In de huidige situatie vinden professionals en vrijwilligers die invulling geven aan schuldpreventie naast elkaar het wiel uit. Lessen over een effectieve uitvoering worden nauwelijks gedeeld. Om preventiemedewerkers, maatschappelijke dienstverleners, vrijwilligers, schuldhulpverleners en al die anderen die betrokken zijn bij de uitvoering van schuldpreventie verder te helpen, heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de Hogeschool Utrecht (HU) gevraagd de praktische kennis uit de uitvoering te bundelen. Door die te delen, kan enerzijds de uitvoering van veel ingezette interventies met betrekkelijk weinig inspanning toch effectiever worden. Anderzijds kan voorkomen worden dat professionals in dezelfde valkuil vallen die hun collega’s al ontdekten. De expertkennis is uitgewerkt in acht losse werkwijzers. Per werkwijzer is uitgewerkt welke lessen er in de praktijk zijn geleerd over een effectieve uitvoering. De werkwijzers zijn dus een weergave van relevante kennis die tot nu toe vooral in de hoofden van de uitvoerend professionals zat. De werkwijzers zijn geen complete handreikingen die de lezer van A tot Z bij de hand nemen om een interventie te ontwerpen. Wel bevatten ze de inzichten, tips en trucs die professionals kunnen gebruiken bij de ontwikkeling van hun eigen interventies. Iedere werkwijzer is een losstaand stuk waarin de aandachtspunten en tips van professionals en andere betrokkenen,die de betreffende interventie op verschillende plaatsen verzorgen, zijn samengebracht. De werkwijzers vormen samen deze preventiebundelbben van de financiën is een belangrijke voorwaarde om te kunnen participeren.
DOCUMENT
Het doel van de klinische forensische zorg, of meer specifiek de tbs-maatregel, is het beveiligen van de maatschappij; op korte termijn door iemand uit de maatschappij te halen en op langere termijn door behandeling gericht op het verlagen van risicofactoren en het opbouwen of versterken van beschermende factoren. In de media verschijnen met enige regelmaat kritische verhalen over de forensische zorg, meestal naar aanleiding van een ernstig incident, zoals een delict gepleegd door een tbs-patiënt op verlof. De vraag die daarbij steeds wordt opgeworpen, is hoe effectief de tbs-maatregel en behandeling in de forensische zorg is. Het is logisch dat er maatschappelijke onrust ontstaat bij ernstige incidenten en de opgeworpen vragen vanuit de maatschappij zijn terecht. Toch is enige nuancering hier op zijn plaats, aangezien recidive tijdens forensische behandeling uitzonderlijk is. Zo werd in een recent onderzoek met gegevens van het Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVT) gevonden dat slechts bij 0,15% van de 15.050 positief beoordeelde verlofaanvragen sprake was van een ongeoorloofde afwezigheid met recidive. Verder blijkt al jaren uit onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) dat ernstige recidive na ontslag uit de forensische zorg, met name de tbs, relatief laag is, in ieder geval aanzienlijk lager dan na een gevangenisstraf. Hierbij dient aangetekend te worden dat de cijfers lastig te vergelijken zijn vanwege belangrijke verschillen tussen de groepen. De recidivecijfers tijdens en na forensische zorg zijn dus relatief gunstig, maar een delict kan enorme impact hebben en het zo veel mogelijk voorkomen van recidive blijft het ultieme doel van de behandeling in de forensische zorg. Het is nog onduidelijk wat precies bijdraagt aan recidivereductie en hoe behandeleffectiviteit of behandelsucces gedefinieerd kan worden.
DOCUMENT
In de rapportage over het deeltijdonderwijs van De Haagse Hogeschool is gekozen voor een beschrijvende benadering op tal van aspecten van dit onderwijs. Zo komen ondermeer aan de orde: doelgroep, onderwijsaanpak en studiesucces, begeleiding, personeel, organisatie, financiën, en ook communicatie en marketing van de deeltijd. In korte tijd heeft de onderzoeker een veelheid van informatie verzameld en is zij erin geslaagd dit toegankelijk te ordenen. Op elk van de onderzochte aspecten worden gegevens gepresenteerd die aanleiding kunnen vormen om op zoek te gaan naar verbetering van het deeltijdonderwijs. Het geheel overziende valt een aantal zaken op. In kwantitatief opzicht is sprake van 21 deeltijdopleidingen die op dit moment samen een aandeel van 14% hebben in de studentenpopulatie. Het deeltijdonderwijs kent daarmee een forse terugloop. Zo was een vijftien jaar geleden nog 40% van de studenten van De Haagse Hogeschool deeltijder. In kwalitatief opzicht valt op dat het deeltijdonderwijs een sterk academiegebonden beleid kent. Elke academie heeft zo haar eigen visie op elementen als instroom, onderwijsaanbod, werving en acquisitie. Ook laten de academies flinke verschillen in ambities zien. Al met al maakt de rapportage overduidelijk dat er een grote kloof bestaat tussen de praktijk van het deeltijdonderwijs en de beleidsambitie van De Haagse Hogeschool. Immers de aanleiding voor het uitgevoerde onderzoek was de vraag: hoe profileren we intern en extern De Haagse Hogeschool niet alleen als voltijd, maar ook als deeltijd school? Op basis van de verzamelde gegevens worden in het rapport uitgebreid aanbevelingen gedaan voor een sterkere profilering van De Haagse Hogeschool op het gebied van deeltijdonderwijs.
DOCUMENT
De vraag wat in het hbo wordt bedoeld met de term praktijkgericht onderzoek staat volop in de belangstelling. Ook de vraag wat de belangrijkste kwaliteitsindicatoren zouden moeten zijn, staat hoog op de agenda. Indicatoren maken zichtbaar wat kenniscentra doen op het gebied van onderzoek en hoe ze presteren op de domeinen kennis, onderwijs en beroepspraktijk. In de praktijk ligt bij indicatoren de nadruk vaak op de kwantiteit (telfunctie). Kwaliteit wordt dan afgemeten aan de mate waarin wordt gescoord op voor iedereen geldende, vooraf vastgestelde indicatoren, zoals aantal publicaties en aantal presentaties. In De padvinder en het oude vrouwtje wordt betoogt dat het van belang is een meer pluriforme benadering van kwaliteit als uitgangspunt te nemen, die beter recht doet aan het brede, gevarieerde palet aan kwaliteitsuitingen binnen de lectoraten. De padvinder en het oude vrouwtje is een pleidooi voor transparante en pluriforme kwaliteit van praktijkgericht onderzoek en geeft een aanzet voor integraal prestatiemanagement op dit vlak.
DOCUMENT