School video interactiebegeleiding (SVIB) heeft zich bewezen als een krachtig middelom het handelen van leraren te verbeteren. Dit is echter wel een intensief en tijdrovend traject en minder geschikt voor een substantiële plaats in de lerarenopleiding. De Pedagogische Academie van de Hanzehogeschool Groningen heeft daarom als experiment een traject ‘begeleide intervisie met videobeelden’ gedaan met groepjes tweedejaarsstudenten.In dit artikel vertellen wij hoe dit traject is vormgegeven en wat de ervaringen zijn.
DOCUMENT
Video-interactiebegeleiding (VIB) is een methodische manier van werken waarbij interactie-analyse als basis en video als ondersteuning dient. De auteur beschrijft hoe studenten in Eindhoven zich in VIB kunnen bekwamen.
DOCUMENT
Video Interactie Begeleiding (VIB) is een begeleidingsvorm die zijn wortels vindt in de Video Home Training (VHT). Met de video worden hulpverleningssituaties opgenomen en daarna geanalyseerd teneinde de hulpverlening te optimaliseren. Hierbij maakt de VIB gebruik van de zogenaamde interactieprincipes. Hoewel de VIB dus haar oorsprong heeft in gezinssituaties, richt de VIB zich vooral op de interactie tussen de hulpverlener en de client. In dit leerpakket staat centraal hoe je de VIB gebruikt in de jeugdhulpverlening, de ouderenzorg en de hulp aan verstandelijke gehandicapten.
DOCUMENT
In een verkennend onderzoek, bestaande uit een literatuurstudie en interviews met dertien pedagogisch coaches zochten we een antwoord op de volgende vragen. Op welke inhouden en op welke manier wordt er vooral gecoacht en welke ervaringen hebben de pedagogisch coaches tot nu toe? En hoe kan deze functie worden ingevuld, zodat deze bijdraagt aan de kansrijke ontwikkeling van kinderen? Hierbij is met name onderzocht op welke inhouden en op welke wijze pedagogisch medewerkers worden gecoacht door pedagogisch coaches. De focus ligt hierbij op de coaching van pedagogisch medewerkers die werken met het jonge kind (0-4 jaar). Het doel van dit onderzoek is om meer richting te geven aan de inhoud van coaching en good practices op dit vlak te delen.
DOCUMENT
Studies uit binnen- en buitenland hebben laten zien dat de staf in de voor- en vroegschoolse periode relatief sterk is in emotionele ondersteuning van jonge kinderen maar duidelijk zwakker bij didactische ondersteuning. In een gecontroleerde experimentele studie onderzochten we de effecten van training voor pedagogisch medewerkers gericht op het verbeteren van de proceskwaliteit, in drie condities: een intensieve vve-variant, video interactiebegeleiding en een combinatie hiervan. De vve-training verbeterde de vaardigheden van de staf bij de didactische ondersteuning. De video- interactiebegeleiding bleek effectief in het verbeteren van de begeleiding tussen kinderen. Een micro-analyse van de interacties tussen de staf en de kinderen liet differentiële effecten zien van beide trainingen. De positieve resultaten uit deze studie onderstrepen het belang van gestructureerde en intensieve trainingen voor het versterken van de educatieve vaardigheden van pedagogisch medewerkers, met aandacht voor intensieve coaching op de werkvloer en video-feedback.
DOCUMENT
Lukt het om de schoonheid van het beroep van leraar weer zichtbaar te maken? Lukt het om vanuit het beroep een professioneel tegenwicht te bieden aan de eisen die de maatschappij stelt? En lukt het om leraren meer mogelijkheden te bieden om professioneel te groeien en hun rol te ontwikkelen? Mascha Enthoven, lector De Pedagogische Opdracht, benadert in haar lectorale rede deze vragen door de (pedagogische) opdracht van het onderwijs te formuleren binnen de invloed van het betrokken handelen van de leraar. Binnen dat wat de professionaliteit van de leraar kenmerkt: het continu - op basis van je ervaringen, kennis en intuïtie - inschatten wat het juiste is om te doen. Zij pleit daarom voor vertrouwen en ruimte voor leraren en schoolteams: vertrouwen en ruimte om gezamenlijk het individuele handelen van de leraar te ondersteunen, te verantwoorden en te ontwikkelen. De wens van het werkveld voor meer onderzoekende scholen en lerende netwerken biedt kansen. Mits we bij de ontwikkeling van deze scholen en netwerken sterker het primaire onderwijsproces als bron benutten. En op voorwaarde dat we het ondersteunen van het betrokken handelen van de leraar als doel hebben. Door de focus op het betrokken handelen van de leraar in onderzoek als bron, maar ook als doel te nemen, geven we een scherpere richting aan het onderzoekend vermogen in lerarenopleidingen. Het onderzoekend vermogen staat dan in het teken van de ontwikkeling van betrokken handelen. We kunnen bedachtzaamheid over dit handelen organiseren. En we kunnen deze collectieve bedachtzaamheid ondersteunen met behulp van kennis- en vaardigheden op het gebied van onderzoek. Het werkveld en de lerarenopleidingen vormen in deze ontwikkeling een krachtig collectief. Het model voor ‘de Pedagogiek als Betrokken handelingswetenschap’ wordt gebruikt als een uitwerking van dit krachtig collectief.
DOCUMENT
Dit artikel bespreekt een dynamische benadering van de muzikale (talent)ontwikkeling bij jonge kinderen (Steenbeek, Van Geert & Van Dijk, 2011). Volgens een theoretisch, dynamisch kader is ontwikkeling een emergente eigenschap. Talent kan bij elk kind ontstaan als er een opwaarts dynamisch proces tot stand komt in de interactie tussen kind, volwassene en de activiteit. Het gebruik van Expressed Pedagogical Content Knowledge (EPCK; vgl. Geveke, 2017) door de volwassene is de sleutel om een positieve talentspiraal tot stand te brengen. Een dynamische kijk op ontwikkeling gaat terug op het werkvan pedagogen als Vygotsky, Piaget, Bruner en Dewey, en is verbonden met het sociaal-constructivisme. Daarnaast hebben de ecologische theorieën van Bronfenbrenner en Gibson er een belangrijke invloed op gehad. Verder is deze visie op macro-theoretisch niveau verwant aan theorieën over motivatie, zelfbeschikking en zelfregulering (Deci & Ryan, 2000), en over self-efficacy (Eraut, 2004). Het doel van deze studie is het beschrijven en evalueren van een inventarisatie van onderzoek naar muziekeducatieve praktijken voor jonge kinderen vanuit een dynamisch perspectief. Bij wijze van kwalitatieve inhoudsanalyse is een literatuurstudie uitgevoerd naar muziekeducatieve praktijken bij jonge kinderen. Deze studie heeft verschillende voorbeelden opgeleverd van veelbelovende praktijken die dynamische kenmerken vertonen. De resultaten geven aan dat onderzoek vanuit een dynamisch oogpunt naar betekenisvolle muziek-educatieve praktijken internationaal ‘in de lucht hangt’. Door een gebrek aan gedetailleerde analyses binnen de studies van activiteiten op de microtijdschaal blijft de kracht van EPCK echter meestal een blinde vlek. Door te focussen op EPCK kan onderzoek bijdragen aan kennis over hoe professionals meer ontwikkelingskansen voor kinderen kunnen creëren.
DOCUMENT
Zelfregulatie in het Bewegingsonderwijs? #hoedan?! Een ondersteuningsaanbod bestaande uit workshops en begeleide intervisie, leidt tot docentgedrag dat zelfregulatieve vaardigheden meer stimuleert. Dat blijkt uit onderzoek van het Hanze Instituut voor Sportstudies van de Hanzehogeschool Groningen.Docentvaardigheden voor zelfregulatieZelfregulatie is als één van de ‘brede vaardigheden’ opgenomen in het curriculum van de toekomst (https://curriculum.nu/wp-content/uploads/2018/04/Rapport-Handreiking-brede-vaardigheden.pdf). Deze vaardigheden zijn steeds meer nodig om te functioneren in de snel veranderende samenleving van de 21e eeuw en worden geïntegreerd met de inhoud van meerdere vakgebieden. Bewegingsonderwijs is uitermate geschikt voor het stimuleren van zelfregulatie, door de mogelijkheid tot ervaringsleren en de zichtbare resultaten die leerlingen kunnen behalen. De waarde van het stellen van doelen wordt letterlijk zichtbaar en er wordt succes ervaren bij het behalen daarvan (denk bijvoorbeeld aan het verbeteren van de lay up in het basketbal). Voor het stimuleren van zelfregulatie is een authentieke leeromgeving nodig (met complexe, realistische en uitdagende taken) en een adaptieve benadering van de leerling (op eigen niveau en in eigen tempo). Docenten die goed in staat zijn om zelfregulatie te stimuleren hanteren niet één manier van handelen, maar houden rekening met verschillen tussen leerlingen. Ze gebruiken daarbij een combinatie van verschillende handelingsalternatieven en weten goed wanneer ze deze moeten inzetten. Veel (LO) docenten geven aan zich hiervoor niet bekwaam voelen. Ze hebben behoefte aan meer kennis en vaardigheden om zelfregulatie bij leerlingen te stimuleren. Dat was dan ook uitgangspunt van dit onderzoek, dat gefinancierd werd door het Nederlands Regie Orgaan Onderwijsonderzoek (NRO). De volgende vraag stond centraal: “Hoe kunnen docenten effectief ondersteund worden bij het ontwikkelen van docentvaardigheden waarmee zij zelfregulatie bij hun leerlingen kunnen stimuleren?”.Workshops en begeleide intervisieMet diverse betrokkenen uit praktijk en wetenschap werd in meerdere fases een ondersteuningsaanbod ontwikkeld dat gericht was op het op doen van docentvaardigheden die zelfregulatie stimuleren. Het uiteindelijke ondersteuningsaanbod bestond uit vier workshops, aangevuld met persoonlijke coaching (één sessie) en beeldintervisie (drie sessies). In de eerste workshop stond het ‘het ontwikkelen van een authentieke leeromgeving’ centraal: hoe zorg je er binnen de context van de gymles voor dat leerlingen keuzes hebben en een doel op hun eigen niveau kunnen stellen? In workshop 2 en 3 stonden “contingent begeleiden en scaffolding” centraal. Docenten kregen theorie over ze kinderen op maat, en met afnemende begeleiding kunnen helpen om hun eigen doelen te stellen en hier naartoe te werken. In bijeenkomst 4 gingen docenten aan de slag met hun eigen visie op zelfregulatie.Stimuleren van zelfstandigheid bij leerlingenDe onderzoekers onderzochten het lesgeefgedrag van de docenten voorafgaand en na afloop van het volgen van het ondersteuningsaanbod. Dit deden ze door de leerlingen een vragenlijst in te laten vullen over het gedrag van de docenten. Hieruit bleek dat de docenten die het ondersteuningsaanbod hadden gevolgd, na afloop de zelfstandigheid van leerlingen meer stimuleerden. Zo lieten ze leerlingen meer zelf nadenken over het doel van een activiteit, en lieten ze hen zelf nadenken over wat er goed en minder goed ging bij een bepaalde activiteit. Ook interviewden de onderzoekers de leerlingen over het gedrag van hun docent. Daaruit bleek dat ook de leerlingen het gedrag van hun docent hebben zien veranderen: “hij heeft nu meer het overzicht, hij kijkt overal een beetje rond en hij geeft meer informatie. Want eerst stond je in een rijtje en dan wachtte hij tot jij was, maar nu is hij vrij en geeft hij meer informatie”. OefentijdDocenten gaven aan dat zij stappen hebben gemaakt: ‘‘ik was vrij sturend van mezelf en dit heeft geholpen om er op een andere manier tegenaan te kijken en een andere insteek in de lessen te gebruiken’. Toch geven docenten aan dat het zich eigen maken van de materie nog meer gerichte oefentijd kost: “‘Het gaat nog niet elke keer bij mij, het is iets waar ik nog wel echt tijdens de les bij stil moet staan. Dat is natuurlijk gewoon een proces, dat vraagt tijd.”Het ondersteuningsaanbod lijkt te leiden tot een breder handelingsarsenaal, docenten hebben na afloop ‘een beter gevulde rugzak’ om hun leerlingen meer op maat te ondersteunen en weten hoe ze een les kunnen inrichten om ook aandacht te besteden aan zelfregulatie. Of dit ook op de langere termijn leidt tot een toename van zelfregulatieve vaardigheden bij hun leerlingen, is interessant voor vervolgonderzoek.Meer informatie over het onderzoek, èn het ondersteuningsaanbod zijn te vinden op https://professionals.hanze.nl/alle-opleidingen/kunst-cultuur-sport/sport/zelfregulatie-stimuleren-in-bewegingsonderwijs-en-sport/
DOCUMENT
Docentvaardigheden voor zelfregulatieZelfregulatie is als 21e-eeuwse vaardigheid opgenomen in het curriculum van de toekomst. De context bewegingsonderwijs is uitermate geschikt voor het stimuleren van zelfregulatie, door de mogelijkheid tot ervaringsleren en de zichtbare resultaten die leerlingen kunnen behalen. De waarde van het stellen van doelen wordt letterlijk zichtbaar en succes wordt ervaren bij het behalen daarvan (denk bijvoorbeeld aan het verbeteren van de lay up in het basketbal). Voor het stimuleren van zelfregulatie is een authentieke leeromgeving nodig (met complexe, realistische en uitdagende taken) en een adaptieve benadering van de leerling (op eigen niveau en in eigen tempo). Dat betekent dat docenten niet één manier van handelen kiezen, maar goed rekening houden met verschillen tussen leerlingen. Docenten die dit goed kunnen gebruiken een combinatie van verschillende handelingsalternatieven en weten wanneer ze deze moeten inzetten. Veel (LO) docenten geven aan zich hiervoor niet bekwaam voelen. Ze hebben behoefte aan meer kennis en vaardigheden om zelfregulatie bij leerlingen te stimuleren. Hierop richtte zich dit onderzoek naar de volgende vraag: “Hoe kunnen docenten effectief ondersteund worden bij het ontwikkelen van vaardigheden waarmee zij zelfregulatie bij hun leerlingen kunnen stimuleren?”.Onderwijskundig ontwerponderzoekOp basis van het model voor onderwijskundig ontwerponderzoek werden met betrokkenen uit praktijk en wetenschap prototypes van een ondersteuningsaanbod ontwikkeld, getest en doorontwikkeld. In de laatste fase van het onderzoek volgden 12 docenten een pilot van dit aanbod bestaande uit: een cursus van workshops aangevuld met persoonlijke coaching en beeldintervisie. Onderwerpen als ‘het ontwikkelen van een authentieke leeromgeving’, “contingent begeleiden en scaffolding” en ‘visie op zelfregulatie en de rol van beoordelen’ stonden hierin centraal. Het lesgeefgedrag van docenten werd bij de start en na afloop in kaart gebracht aan de hand van de Pedagogical Practices Inventory (PPI, van Beek et al., 2014). Deze vragenlijst, die aan de hand van de perceptie van leerlingen het gedrag van de docent in kaart brengt, bestaat uit vijf subschalen, te weten: ‘de docentgestuurde docent’, ‘de op actieve inhoudsverwerking gerichte docent’, ‘de ondersteunende docent’, ‘de regulatiegerichte docent’ en ‘de zelfstandige leerling stimulerende docent’. Daarnaast vonden na afloop interviews plaats met deelnemende docenten volgden en een vijftal focusgroepgesprekken met hun leerlingen. Docenten uit de experimentele groep scoorden na afloop significant hoger op de schaal ‘zelfstandige leerling stimulerende docent’. Op de andere schalen was ook een lichte, maar niet significante toename te zien. Leerlingen ervaren een andere lesopzet, met meer keuzevrijheid en waarin ze meer op eigen niveau aan doelen kunnen werken. Ook ervaren ze een andere rol van hun docent: “hij heeft nu meer het overzicht, hij kijkt overal een beetje rond en hij geeft meer informatie. Want eerst stond je in een rijtje en dan wachtte hij tot jij was, maar nu is hij vrij en geeft hij meer informatie”. Docenten gaven aan dat zij stappen hebben gemaakt: ‘‘ik was vrij sturend van mezelf en dit heeft geholpen om er op een andere manier tegenaan te kijken en een andere insteek in de lessen te gebruiken’. Toch geven docenten aan dat het zich eigen maken van de materie nog meer gerichte oefentijd kost: “‘Het gaat nog niet elke keer bij mij, het is iets waar ik nog wel echt tijdens de les bij stil moet staan. Dat is natuurlijk gewoon een proces, dat vraagt tijd.”Meer informatie over het onderzoek, èn het ondersteuningsaanbod zijn te vinden op https://www.hanze.nl/nld/onderzoek/speerpunten/healthy-ageing/interventiemateriaal-goalkeeper.
MULTIFILE
In dit hoofdstuk wordt het belang van sociale interactie voor gezond ouder worden besproken. Beargumenteerd wordt dat het vaststellen van de frequentie en de kwaliteit van de sociale interactie op zich nog niet zoveel over de individuele ervaring ervan vertelt. Hoeveel interactie van welke aard gewenst is, verschilt per levensfase en per individu. In het hoofdstuk wordt besproken hoe de kwaliteit van sociale interactie in samenwerking met de cliënt vastgesteld kan worden. In het hoofdstuk staan onder meer de preventie en interventie bij veel voorkomende problemen (bijvoorbeeld eenzaamheid en pesten) centraal.
DOCUMENT