Van 2018 tot 2020 deed de onderzoeksgroep The Work Lab van de Hogeschool van Amsterdam onderzoek naar de duurzame inzetbaarheid van (oudere) werknemers, vakmanschap en de skills die medewerkers denken nodig te hebben voor het werk, nu en in de toekomst. Het onderzoek werd uitgevoerd onder 91 medewerkers van twee grote organisaties in de grootstedelijke regio Amsterdam. Op basis van de uitkomsten van assessments, in de vorm van individuele interviews met de medewerkers, zijn groepsgesprekken gehouden met zes teams. We vroegen medewerkers naar het effect op hun functioneren van veranderingen in de sector en de arbeidsorganisatie als gevolg van bijvoorbeeld digitalisering of verduurzaming. Hoe kunnen zij duurzaam inzetbaar blijven en welke skills hebben zij nodig voor het werk in de toekomst? In teamverband werd vervolgens besproken wat de gevolgen (zouden kunnen) zijn van technologische, maatschappelijke en organisatorische ontwikkelingen op de beleving van hun kwaliteit van de arbeid.In beide organisaties werken de meeste medewerkers vanuit de notie van vakmanschap, waarbij door de jaren heen met name in de praktijk opgebouwde kennis en skills van groot belang zijn in het werk in ‘hun’ organisatie, op locatie of in het team. Uit het onderzoek blijkt dat het vakmanschap, de duurzame inzetbaarheid en de mogelijkheden om skills van medewerkers verder te ontwikkelen onder druk staan. Dit is het gevolg van diverse keuzes en ontwikkelingen met betrekking tot de organisatie van het werk en de arbeidsomstandigheden binnen de twee organisaties Die keuzes en ontwikkelingen betreffen verdergaande flexibilisering, verduurzaming en digitalisering van de productie en dienstverlening. In het onderzoeksrapport worden deze ontwikkelingen samengevat in vijf overkoepelende thema’s: 1) duurzame inzetbaarheid en werkdruk, 2) teamwerk en autonomie, 3) standaardisering, protocollering en verantwoording, 4) ontwikkelmogelijkheden, 5) toekomst van werk en organisatie.De medewerkers die The Work Lab in dit onderzoek sprak, vragen om waardering en erkenning van hun vakmanschap. De medewerkers stellen dat dit vakmanschap onder druk staat, waar dit in hun ogen juist een belangrijke rol speelt in hun werk, nu en in de toekomst. Niet alleen voor kwalitatief goede arbeid, maar ook voor het kwalitatief goed voortbestaan van de arbeidsorganisaties en voor de realisatie van ambities rond duurzaamheid en digitalisering. De belangrijkste aanbeveling uit het onderzoek is om het vakmanschap centraal te zetten bij de vraag hoe het (toekomstig) werk moet worden vormgegeven.
Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet en de Participatiewet. In de naloop van de toeslagenaffaire en de huidige toename in bestaansonzekerheid door stijgende energieprijzen en algehele inflatie zijn steeds meer gemeenten op zoek naar innovaties in het sociale domein om de uitvoering van de Wet zo goed mogelijk te laten verlopen. Gemeenten zijn vooral op zoek naar hoe zij uitvoerend professionals meer ruimte kunnen geven. Zij ervaren namelijk vaak een starheid in hun uitvoeringskaders, die doorgaans zijn gekaderd door protocollen, richtlijnen en checklists. Zij hebben vaak weinig mogelijkheden om van regels af te wijken en voor afzonderlijke burgers te zoeken naar passende oplossingen. Tegelijkertijd zijn het juist professionals die direct met de burger werken die mogelijkheden voor innovatie en verbetering signaleren. Professionals hebben in deze tijden daarom meer ruimte nodig om ook ‘buiten de lijntjes’ te kunnen kleuren. De Frontlijnbenadering is zo’n werkwijze. Met subsidie vanuit het programma Vakkundig aan het werk van ZonMw deed het lectoraat Armoede Interventies in de afgelopen jaren onderzoek naar deze outreachende werkwijze ontwikkeld door PPMO Frontlijn, een projectenbureau en innovatieplatform van de gemeente Rotterdam dat ongeveer vijftien jaar bestaat. Het lectoraat vervaardigde een interventie-beschrijving van de Frontlijn-benadering voor vroegsignalering en integrale hulpverlening en onderzocht de effecten. Het rapport met de resultaten dat deze zomer verscheen heet ‘Wanneer je uitvoerders de ruimte geeft’, Het lectoraat deed vervolgens ook onderzoek naar hoe je dat ‘werken vanuit brede uitvoeringskaders’ zo goed mogelijk kan implementeren en borgen: hoe kan er beter gebruik worden gemaakt van de innovatiekracht van uitvoerend professionals en diens organisaties? Het antwoord ligt in het verbreden van hun uitvoeringskaders. Hoe deze breed te implementeren en te borgen binnen het sociale domein staat centraal in de handreiking die uit dit deelonderzoek voortvloeide: het Frontlijnmodel voor Innovatie en Implementatie (FII). Het is gebaseerd op literatuur over implementatie in het sociaal domein en negen (groeps- en individuele) interviews met ongeveer 25 managers, projectleiders, methodiekontwikkelaars en uitvoerders van zowel PPMO Frontlijn als een reeks aan ontvangende partijen binnen en buiten de gemeente Rotterdam. In de interviews kwamen de geleerde lessen aan de orde uit lopende en reeds afgeronde implementatietrajecten van PPMO Frontlijn tussen 2018 en (voorjaar) 2022.
De term soft control wordt gebruikt voor een keur aan sturings- en beheersmaatregelen die organisaties helpen op koers te blijven. Ze hebben vooral betrekking op gedrag en cultuur. Uit ons inventariserend onderzoek blijkt dat er geen eenduidigheid over de definitie van soft control is en al helemaal niet over de manier waarop soft control wordt uitgewerkt. Hierdoor zijn veel uitwerkingen en meetinstrumenten voor soft control in omloop. In dit artikel vragen we ons af hoe we de kwaliteit van meetinstrumenten voor soft control kunnen beoordelen. Op basis van een aantal methodologische criteria ontwikkelen we een ordeningskader van deze instrumenten. Hiermee scheppen we helderheid in de fascinerende wereld van sociaalwetenschappelijke meetinstrumenten.