Veel hoger onderwijsinstellingen implementeren flexibelere vormen van onderwijs in hun curriculum vanwege verschillende redenen, zoals a) het bevorderen van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, b) de maatschappelijke noodzaak voor wendbare, zelfregulerende professionals die een Leven Lang Leren, en/of c) om de motivatie van (aanstaande) studenten te verhogen. Deze flexibiliteit uit zich bijvoorbeeld – op zowel curriculumniveau als op moduleniveau – in het zelf kunnen kiezen van de inhoud van het leren, waar het leren plaatsvindt, met wie er wordt geleerd, wanneer en hoe er wordt geleerd. De keuze om flexibelere invullingen van het onderwijs te geven moet echter aansluiten bij de wensen en behoeften van studenten, bij die van het werkveld alsook bij die van de instelling/opleiding. Binnen dit symposium richten we ons op de wensen en behoeften van de studenten en hun keuzeprocessen: In hoeverre willen studenten flexibiliteit in het onderwijs, en welke mate van flexibiliteit ervaren zij? Wat zijn de achterliggende redenen voor deze behoeften? Als zij flexibiliteit hebben, hoe maken ze hier dan gebruik van? Welke keuzes maken studenten als zij inhoudelijke flexibiliteit krijgen en op basis waarvan maken zij deze keuzes? Binnen dit symposium staan drie papers centraal waarin antwoord op deze vragen worden gegeven.
LINK
Hoewel al sinds 2006 de mogelijkheid bestaat voor scholen om hun onderwijs te organiseren in leergebieden, is nog maar weinig bekend over de redenen voor en de effecten van de invoering van het leergebied mens en maatschappij in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Waarom kiest de ene school wel en de andere juist niet voor een leergebied? Wat zijn de ervaringen van docenten die lesgeven in het leergebied? Willen docenten dat het leergebied blijft bestaan, of liever niet?
While Communicative Language Teaching (CLT) is recognised as an effective approach worldwide, its implementation in foreign language (FL) classrooms remains difficult. Earlier studies have identified factors impeding CLT implementation, such as a lack of communicative lesson materials or teachers' more traditional views on language learning. In the Netherlands, CLT goals have been formulated at the national level, but are not always reflected in daily FL teaching and assessment practice. As constructive alignment between learning goals, classroom activities and assessments is a precondition for effective teaching, it is important to gain a deeper understanding of the degree of alignment in Dutch FL curricula and the factors influencing it. The current study therefore aims to take a systematic inventory of classroom practices regarding the translation of national CLT goals into learning activities and assessments. Findings revealed that teaching activities and classroom assessments predominantly focused on grammar knowledge and vocabulary out of context and, to a lesser extent, on reading skills. External factors, such as teaching and testing materials available, and conceptual factors, such as teachers' conceptions of language learning, were identified to contribute to the observed lack of alignment. Assessments in particular seem to exert a negative washback effect on CLT implementation.
Door het project Impuls Open Leermateriaal (IOL) kunnen de programmeerlessen van de lessenserie Apparaten Programmeren verder worden doorontwikkeld en getest in de basisschoolpraktijk. De eerste versie van de programmeerlessen zijn ontwikkeld in het kader van het promotieonderzoek van Gerard Dummer. Nu werken we samen met leerkrachten van Stichting Talent Primair om in de midden- en bovenbouw een doorgaande lijn te ontwikkelen waarin programmeren en techniek met elkaar samenkomen.
Steeds meer scholen experimenteren met Maak- en Ontwerponderwijs. Dit biedt kansen voor de bètavakken: maak- en ontwerpopdrachten bieden een vakoverstijgende toepassingscontext, geven aanleiding tot inhoudelijke verdieping en kunnen bijdragen aan interesseontwikkeling. Maar om die opbrengsten te realiseren zijn wel specifieke docentvaardigheden nodig. Het doel van dit project is om die vaardigheden in de opleiding te ontwikkelen.Doel Veel scholen zien maak- en ontwerponderwijs als ingang om meer belangstelling te wekken voor de bèta-technische profielen. Scholen kiezen daarbij voor verschillende uitwerkingen. In sommige varianten ligt de nadruk op oplossen van een probleem voor een opdrachtgever (Technasium, O&O) in andere varianten ligt meer nadruk op het creatieve maakproces, al dan niet met behulp van digitale fabricagetechnieken (Innovation & Prototyping). Maken en ontwerpen heeft een sterke link met het vak techniek, maar ook bij de natuurwetenschappen hoort ”ontwerpen” tot de kerndoelen vo. Maak- en ontwerpopdrachten kunnen een vruchtbare toepassingscontext bieden voor natuurwetenschappelijke en wiskundige kennis, en een aanleiding voor verder leren in die domeinen. Om die kansen te benutten zijn wel specifieke docent-vaardigheden nodig: de benodigde kennis en vaardigheden komen niet één-op-één overeen met het schoolvakcurriculum, er spelen ook andere disciplines, waaronder de kunstvakken een rol, en je hebt als docent zelf enige maak- en ontwerpexpertise nodig. De meeste bèta-docenten zijn hier niet voor opgeleid en het is dan ook niet eenvoudig om maak- en ontwerponderwijs goed en met diepgang vorm te geven. Het doel van dit project is om studenten in de bèta-lerarenopleidingen toe te rusten met de vaardigheden die ze nodig hebben voor het verzorgen van maak- en ontwerponderwijs, en hen zicht te bieden op de mogelijkheden en beperkingen van maak- en ontwerponderwijs. Looptijd 01 september 2019 - 30 september 2021 Aanpak In de bèta-lerarenopleidingen van Instituut Archimedes wordt een nieuwe cursus “Didactiek van Maak- en Ontwerponderwijs” ontwikkeld voor alle 1e-jaars bèta-studenten. Onderzoekers van het lectoraat dragen bij aan ontwerp, uitvoering en evaluatie. Daarbij maken zij onder andere gebruik van ervaringen uit het project “Aansprekend techniekonderwijs in het vmbo-t”.
Lectorenplatform Sport en Bewegen Er zijn mooie stappen gezet in de eerste fase van het lectorenplatform Sport en Bewegen. Hierbij fungeerde het platform als een pilotproject voor de platformregeling van regie-orgaan SIA. In de eerste fase is het ons gelukt om onderling te verbinden en elkaar beter te leren kennen. Met de platformregeling II willen wij meer maatschappelijke impact genereren. Dit willen wij doen door in te zetten op drie kerndoelen; positioneren om te programmeren en te valoriseren. Meer concreet willen we in de komende twee jaar we de volgende drie ambities realiseren: (i) Versterking van de positie van het HBO sport- en beweegonderzoek (positioneren); (ii) Versterken van inhoudelijke samenwerking en voorbereiden van een gemeenschappelijke onderzoeksaanvraag (programmeren); (iii) De kennisdeling en implementatie van onderzoeksresultaten (valoriseren). Het lectorenplatform Sport en Bewegen kent een open karakter. De kern van het lectorenplatform wordt gevormd door lectoren die werkzaam zijn bij de acht sporthogescholen die Nederland kent (verenigd in het HSO (Hogescholen Sport Overleg)). Binnen deze acht hogescholen worden bachelor en HBO masterprogramma’s aangeboden gericht op sport en bewegen. Het lectorenplatform Sport en Bewegen sluit sterk aan bij twee van de tien thema’s zoals geformuleerd in de “Strategische onderzoeksagenda HBO” te weten: 1) gezondheid: zorg en vitaliteit en 2) onderwijs en talentontwikkeling. Daarnaast bestaat er binnen het veld Sport en Bewegen ook een Nederlandse Kennisagenda Sport en Bewegen (2016) en een NWA route Sport en Bewegen. Duurzame samenwerking, ook na afloop van een eventuele subsidie, vinden we enerzijds op inhoudelijk niveau door in te zetten op een gezamenlijk onderzoeksprogramma (wellicht Sprong) en anderzijds op strategisch niveau, door een structurele samenwerking te realiseren met het Topteam Sport en Kenniscentrum Sport.