In deze handreiking bieden wij richtlijnen voor het behandelen van vrouwen in de (gemengde) klinische forensische zorg. Deze zijn gebaseerd op literatuuronderzoek, een enquête (ingevuld door 295 professionals), interviews met 22 professionals en 11 patiënten (acht vrouwelijke, drie mannelijke), twee expertmeetings met professionals en een expertmeeting met vrouwelijke patiënten en een pilot onderzoek in drie forensische instellingen. In het eindrapport Behandelen van vrouwen: Een vak apart? Ontwikkeling van een handreiking voor het behandelen van vrouwen in de klinische forensische zorg1 wordt de onderbouwing van deze richtlijnen vanuit de literatuur en het door ons uitgevoerde onderzoeksproject uitgebreid besproken. We vinden het belangrijk te benadrukken dat meerdere van de richtlijnen in deze handreiking evenzogoed voor mannen in de klinische forensische zorg waardevol kunnen zijn. Gender-responsief werken betekent rekening houden met genderverschillen, maar ook zo goed mogelijk afgestemd op het individu, of dit nu een vrouw, man of andere genderidentiteit is. Toch vonden we het nodig om specifieke richtlijnen te formuleren voor vrouwen, aangezien tot nu toe de meeste aandacht binnen de forensische zorg, zowel vanuit de wetenschap als de praktijk, uit is gegaan naar mannen. Onderzoek is nog beperkt, maar laat wel zien dat de meeste (risicotaxatie)instrumenten en forensische behandelmethoden minder bruikbaar zijn voor vrouwen en dat aanpassingen of aanvullingen gewenst zijn. Daarnaast denken we dat extra aandacht voor vrouwen van belang is gezien hun duidelijke minderheidspositie in forensische instellingen. We willen graag alle patiënten en professionals die hebben meegewerkt aan het onderzoeksproject (enquête, interviews, expertmeetings en pilot onderzoek) hartelijk bedanken. Hun input was bijzonder waardevol. Ook danken we de leden van de begeleidingscommissie Marije Keulen-de Vos, Marike Lancel, Jeroen Kampkes, Tiemenna Oosterhof, Anne-Marie Slotboom, en Jeantine Stam voor hun constructieve meedenken en Juul Depla en Els Russchenberg, die in het kader van hun onderzoeksstage veel werk hebben verzet. We hopen dat deze handreiking kan bijdragen aan een zo effectief mogelijke behandeling van vrouwen in de klinische forensische zorg in het belang van deze vrouwen, hun directe omgeving (met name eventuele kinderen), de professionals die met hen werken en de maatschappij.
DOCUMENT
ACHTERGRONDMDMA (ecstasy) is een relatief veilige drug en induceert weinig afhankelijkheid, maar staat desondanks samen met andere harddrugs op lijst I van de Nederlandse Opiumwet. Bezorgdheid over de aan MDMA gerelateerde criminaliteit, het aantal gezondheidsincidenten en de mogelijk onterechte plaatsing van MDMA op lijst I hebben geleid tot een voortdurend debat over het huidige Nederlandse ecstasybeleid.DOELOntwikkeling van een rationeel MDMA-beleid waarbij men rekening houdt met alle aspecten gerelateerd aan de productie, verkoop en gebruik van MDMA.METHODEEen interdisciplinaire groep van 18 experts formuleerde een wetenschappelijk onderbouwd MDMA-beleid door de verwachte effecten van 95 beleidsopties op 25 uitkomsten te beoordelen, waaronder gezondheid, criminaliteit, rechtshandhaving en financiën. Het optimale beleidsmodel werd gevormd door een combinatie van 22 beleidsopties met de hoogste totaalscore op alle 25 uitkomsten. RESULTAAT Het optimale beleidsmodel bestond uit een vorm van gereguleerde productie en verkoop van MDMA, beter kwaliteitsbeheer van ecstasypillen en intensievere bestrijding van de MDMA-gerelateerde georganiseerde criminaliteit. Een dergelijk beleid zou leiden tot een kleine toename in de prevalentie van ecstasygebruik, maar met minder gezondheidsschade, minder MDMA-gerelateerde misdaad en minder milieuschade. Om de praktische uitvoerbaarheid en de politieke haalbaarheid te vergroten werd het optimale model enigszins aangepast.CONCLUSIEHet ontwikkelde optimale model biedt een politiek en maatschappelijk haalbare set van beleidsinstrumentopties, waarmee men plaatsing van MDMA op lijst I kan herzien, wat de schade van MDMA voor gebruikers en de samenleving kan verminderen. Voor de psychiatrie betekent het bevordering van therapeutisch onderzoek en minder hinder door nodeloze stigmatisering bij de behandeling van patiënten.--English:SUMMARYThe development of a rational national MDMA policy and itsrelevance for psychiatry.J.G.C. van Amsterdam, T. Nabben, G.-J. Peters, F. van Bakkum, J. Noijen, W. van den BrinkBackground MDMA (ecstasy) is a relatively safe drug and induces little dependence, but is nevertheless scheduled as a hard drug (Dutch Opium Act, List 1). Concerns about MDMA-related crime, health incidents and possible inappropriate listing of MDMA on List I have led to an ongoing debate about current Dutch ecstasy policy.Aim To develop a rational MDMA policy that takes into account all aspects related to production, sale and use ofMDMA.Method An interdisciplinary group of 18 experts formulates a science-based MDMA policy by assessing the expected effects of 95 policy options on 25 outcomes, including health, crime, law enforcement and finance. The optimal policy model consists of the combination of the 22 policy options with the highest total score on all 25 outcomes.Results The optimal policy model consisted of a form of regulated production and sale of MDMA, better qualitymanagement of ecstasy tablets and more intensive fight against MDMA-related organized crime. Such a policywould lead to a small increase in the prevalence of ecstasy use, but with less health damage, less MDMA-related crime, and less environmental damage. To increase practicality and political feasibility, the optimal model was slightly modified.Conclusion The developed optimal model offers a politically and socially feasible set of policy instrument options, with which the placement of MDMA on List I can be revised, thereby reducing the damage of MDMA to users and society. For psychiatry, it means promoting therapeutic research and less nuisance from unnecessary stigmatization in the treatment of patients.
MULTIFILE
Er is in onderzoek nog relatief weinig aandacht voor de individuele en contextuele factoren en de daarbij behorende zorgbehoeften van residentieel opgenomen jeugdigen die op licht verstandelijk beperkt (LVB) of zwakbegaafd (ZB) niveau functioneren. De resultaten van dit exploratief dossieronderzoek kunnen een bijdrage leveren aan de doorontwikkeling van een individueel en contextueel hulpaanbod voor deze jeugdigen en hun gezinnen. Bij een relatief grote groep (63%) van de in dit onderzoek betrokken jeugdigen speelden problemen op zowel kind-, ouder-, gezins- als omgevingsniveau een rol. De spreiding in het aantal kenmerken liet zien dat er bij veel jeugdigen die op een LVB of ZB niveau functioneerden én hun gezinnen sprake was van een grote diversiteit aan en opeenstapeling van problemen. Dit vraagt om een op het systeem afgestemde, multidisciplinaire en traumasensitieve aanpak.
DOCUMENT