Rapportage van een onderzoek naar kunstprojecten van Amsterdamse woningcorporaties. Het onderzoek biedt inzicht in de verschillende kunstvisies en beleid en hoe deze tot uiting komen in de praktijk van de Amsterdamse corporaties. De focus is hierbij vooral op de manier waarop en op welk moment kunst door corporaties wordt ingezet in het stedelijke vernieuwingsproces. Daarnaast besteedt dit rapport aandacht aan knelpunten, geleerde lessen, successen, en de kennisbehoefte van de corporaties ten aanzien van culturele interventies. Het onderzoek is uitgevoerd bij het lectoraat Burgerschap en culturele dynamiek van de Hogeschool van Amsterdam, domein Maatschappij en Recht.
DOCUMENT
In beleidsnotities en publicaties in Nederland komt men de laatste jaren regelmatig de stelling tegen dat van het kunstonderwijs verwacht mag worden dat het haar studenten equipeert op hun toekomstige rol als cultureel ondernemer. Deze publicatie doet verslag van een onderzoek naar de relatie tussen cultureel ondernemerschap en het kunstonderwijs. Allereerst gaat de tekst in op de definitie van cultureel ondernemerschap en op de kwaliteiten ofwel competenties waar een cultureel ondernemer over dient te beschikken. Vervolgens staat de auteur stil bij de (vermeende) risico's van dit fenomeen. Als laatste komt de vraag aan de orde of en hoe het kunstonderwijs aandacht kan besteden aan dit onderwerp. De eindconclusie van dit onderzoek luidt: "Ze kunnen beter als Rapunzel hun vlecht uit het torenraam hangen om Prins Fortuin een handje te helpen dan lijdzaam wachten tot het lot hen gunstig gezind is." Het boek is bedoeld voor studenten en docenten van Kunstvakopleidingen, zoals conservatoria en academies voor beeldende vorming, drama, dans, circus en popmuziek, die meer over het onderwerp cultureel ondernemerschap willen weten. Het is geschreven in opdracht van het lectoraat "Kunstpraktijk in de samenleving" van Fontys Hogeschool voor de Kunsten. Studenten en docenten van de verschillende academies leverden naast kunstenaars en cultureel ondernemers een bijdrage in het onderzoek.
MULTIFILE
Inleidend artikel voor het themanummer 'Betekenis van cultuurparticipatie' van Cultuur + Educatie (2021/58). Bevat een theoretische en methodologische beschrijving van onderzoek naar de betekenis van cultuurparticipatie, en een uitwerking van het idee van dialogische relaties in de kunstpraktijk. Sluit af met een overzicht van het themanummer.
DOCUMENT
Waarom worden bepaalde kunstenaars gekozen en andere niet? Wat is doorslaggevend in selectieprocessen binnen de professionele kunstwereld? Kunst in netwerken biedt op deze vragen een antwoord voor de sectoren van de hedendaagse dans en de beeldende kunst met een handig schema dat ook bruikbaar is voor andere sectoren van culturele productie zoals popmuziek of design. Via een cultuursociologische analyse wordt nagegaan hoe verschillende maatschappelijke aspecten een invloed uitoefenen op artistieke selectieprocessen. Daarbij komen onder andere de politieke invloeden, de onderlinge concurrentie tussen ‘kunstbeslissers’, organisatorische overwegingen, rol van vriendschapsrelaties en professionele overeenkomsten aan bod. Tegelijkertijd vertelt dit boek een geschiedenis van de hedendaagse dans en de beeldende kunst tussen 1980 en 2000 in Vlaanderen. Dat alles gebeurt gedocumenteerd met archiefmateriaal (briefwisselingen, contracten, financiële balansen, sponsor- en subsidiecijfers, artikelen, programmaboeken, catalogie,…) Aan de hand van interviews met kunstenaars, dansprogrammatoren, zakelijk leiders, museumdirecteuren, galeriehouders, verzamelaars, ambtenaren, commissieleden en politici wordt dat materiaal versterkt en kleurrijker gemaakt. Ten slotte formuleert Kunst in netwerken een uitvoerige kritiek op een van de belangrijkste kunstsociologische theorieën van de laatste twintig jaar, met name die van Pierre Bourdieu, waarin het kunstwerk nauwelijks lijkt mee te spelen. Andere sociologische insteken zoals die van Nathalie Heinich en de Actor Netwerk Theorie kunnen een uitweg bieden.
MULTIFILE
Kunstsocioloog Pascal Gielen verdedigt de hypothese dat de geglobaliseerde kunstwereld een ideaal terrein voor economische uitbuiting is. In de roes van de creative cities en de creatieve industrie omarmen overheden dit postfordistische werkmodel en sluiten zo naadloos aan bij de mondiale, neoliberale markteconomie. Gielen diept deze situatie uit en wil tegelijkertijd nieuwe alternatieven aanreiken, die de kunstwereld nodig heeft om haar eigen dynamiek en vrijheid te bewaren. Zijn zoektocht leidt hem naar plaatsen van gedeelde intimiteit en ‘slowability’ temidden van de hectische, globale flow van artistieke ontwikkelingen en trends. Deze derde editie is geheel herzien en bijgewerkt met Gielens meest recente inzichten in de politieke dimensies van kunst, autonomie en de relatie tussen kunst, ethiek en democratie.
DOCUMENT
Het onderzoek behandelt informeel leren in coöperatieve kunstpraktijken. Het beschrijft hoe kunstenaars en gedreven amateurs samenkomen, cultuur produceren en daarmee vorm en inhoud geven aan hun eigen publieke leven. De kunstpraktijken van deze "gemeenschappen van creatieve burgers" vormen op verschillende manieren een interruptie van de gewoontes van doen, denken en betekenis geven van onze formele samenleving die gebaseerd is op economisch functionalisme, technologische logica en de medialisering van publieke relaties. De interrupties dagen uit tot het verder bevragen van deze gewoontes en het ontwikkelen van een alternatief handelingsrepertoire dat uitgaat van subjectieve relaties tussen mensen, dingen en de wereld. Bovendien bieden deze interrupties de betrokkenen de gelegenheid om zichzelf als subject publiekelijk te manifesteren, daarmee ook zichzelf ter discussie te stellen en uiteindelijk daarvan te leren.De dissertatie opent met een oriënterende literatuurstudie naar de macht van de verbeelding, de manier waarop aan kunst ontwikkelingskracht wordt toe geschreven en de rol die drama, symboliek en esthetiek spelen in onze huidige westerse samenleving. Vervolgens wordt gekeken naar de manier waarop wij kunst kunnen begrijpen als een sociale praktijk die menselijke groei en ontwikkeling teweeg kan brengen. Na een methodologische verantwoording volgt een verslag van een drietal casussen van door kunstenaars geïnitieerde informeel lerende en cultuur producerende gemeenschappen. De sociale settings van deze casussen worden geanalyseerd aan de hand van hun sociologische kenmerken en vervolgens door een pedagogisch theoretische lens bekeken. Het proefschrift sluit af met een advies voor kunstenaars, kennisinstellingen en bestuurders die de ontwikkelingskracht van kunst willen bevorderen.
DOCUMENT
Het romantische beeld van de kunstenaar-bohemien, dat in de 19de eeuw werd geconcipieerd en aan de basis ligt van het autonome kunstenaarschap, heeft de laatste decennia zijn verbeeldingskracht verloren. Onderzoeksrapporten en boeken die ingaan op de beroepspraktijk van beeldend kunstenaars signaleren ‘cross-overs’ (Markusen, Gilmore e.a., 2006) of schetsen een beeld van de kunstenaar als ‘artiste pluriel’ (Bureau, Perrenoud, e.a., 2009). Dat kunstenaars hun artistieke praktijk vaak combineren met andere werkzaamheden zoals doceren of met een baantje in de horeca, is een oud gegeven. Aangezien slechts een kleine groep van zijn of haar beeldende werk kan leven, dienen andere inkomenstenbronnen te worden aangesproken. Wat nieuw zou zijn is echter dat kunstenaars vanaf het postindustriële tijdperk steeds vaker een alternatief beroepsinkomen vinden in de culturele en de creatieve industrie. Van belang is dat ze niet toevallig terecht komen in deze laatste, sterk groeiende bedrijfstak. Ze zouden daar worden aangesproken op hun artistieke en creatieve capaciteiten. De centrale hypothese van dit onderzoek luidt dan ook dat een microsociologisch fenomeen, met name de hybridisering van een beroepspraktijk, in de pas loopt met een macrosociologisch/economisch fenomeen, te weten de opkomst van de cultuur- en creatieve industrie
DOCUMENT
Kunst ontwricht, community art verbindt. Klopt deze tweedeling, of is dit een schijntegenstelling?
DOCUMENT
Hoewel kunstpraktijken op het eerste gezicht wellicht weinig gelijkenissen vertonen met die van adviseurs of coaches is ‘de kwestie zelfonthulling’ een mooie aanleiding om voorbij de evidente praktijkverschillen te kijken. Openingetje voor dit experiment: ook voor kunstenaars geldt dat de manier waarop en de mate waarin zij zichzelf ‘present stellen’ vaak zeer bepalend is voor de ontvangst van hun werk. Vanuit die voorzichtige overeenkomst tussen de kunst- en adviespraktijk verken ik in dit artikel een drietal zelfonthullingstrategieën. Doel is om via de band van de kunst chocola te maken van mijn eigen zelfonthullingskeuzes. Iets anders geformuleerd: kan de kunst mij helpen het gerommel met mijn eigen binnenkant te duiden en misschien zelfs op een hoger plan te tillen? Het volledige boek kan besteld kan worden via info@kloosterhof.nl
DOCUMENT
‘Het atelier’ is in de kunstgeschiedenis meermaals doodverklaard – eerst door de opkomst van conceptuele kunst, later door de digitale revolutie. Maar wie naar de hedendaagse kunstpraktijk kijkt, ziet dat kunstenaars en cultuurwerkers hun werkruimtes onverminderd hard nodig hebben. Ook beleidsmakers blijven, om hun eigen redenen, gek op ateliers. Zij zien atelierbeleid als duizenddingendoekje om leefbaarheid op te krikken, ondernemerschap te stimuleren of gentrificatie aan te jagen.Deze network notion verkent de politiek en praktijk van atelierontwikkeling. Het brengt de wereld in kaart die schuilgaat achter misleidend therapeutische beleidstermen als ‘doorstroming’, ‘placemaking’, ‘broedplaats’ en ‘talentontwikkeling’. Het laat zien dat het ateliervraagstuk verknoopt is met andere – grotere – vraagstukken, zoals de verdeling van stedelijke ruimte; veranderende opvattingen van het kunstenaarschap; de organisatie van arbeid in de cultuursector en de creatieve industrie; demografische en economische krimp en groei. En tot slot probeert het een breukje te forceren in de black box van het beleid. Want één ding is duidelijk: atelierbeleid kan en moet in de toekomst meer pluriform, meer gebruikersgericht en minder precair zijn.
MULTIFILE