Research has shown that some 30% of total care needs in people with late-life depression (LLD) are unmet. It is not known to what extent patients actually don’t receive any care for these needs or consider the care to be insufficient and their satisfaction with the provided care. Results: In 67% of patients, at least one unmet need was ascertained. In most cases (80%) care was actually provided for those needs by professionals and/or informal caregivers. Patients were satisfied with the care delivered for 81% of the reported care needs. Satisfaction was lowest for social care needs (67%). For six specific care needs it was demonstrated that dissatisfied patients were significantly more depressed than satisfied patients. Conclusion: Even though patients might receive care for certain needs, this does not mean that their needs are met. A substantial proportion of patients with LDD feel that they need additional help for unmet needs.
DOCUMENT
Research shows that most of the variance in depression severity levels in late life can be explained by the unmet psychological needs of patients, more in particular the care needs of patients related with psychological distress. This case report describes the treatment of an 84-year-old patient suffering from depression. Her complaints faded upon the use of nursing interventions that were defined on the basis of a systematic assessment of her care needs with the Camberwell Assessment of Needs for the Elderly. The methodical attention to her needs for care and the interventions carried out led to the patient feeling acknowledged and to a diminished need for care and a better quality of life. Although there is no scientific evidence to date, a systematic assessment of care needs may well be a meaningful addition to the nursing diagnostic process. Moreover, alleviating distress in patients by fulfilling unmet care needs through tailored interventions can be seen as an essential element of an effective multidisciplinary depression treatment process.
DOCUMENT
The influence of mutual spousal interrelations in domains such as health and wellbeing has been demonstrated, but little is known about the domain of everyday activities of couples in late life. In the present explorative study, we considered all of the activities participating couples talked about to be their everyday activities. Its aim was to understand, over time, changes in everyday activities as experienced by late-life community-dwelling couples. In a two-year period, 41 individual and joint interviews were conducted with 8 couples, who were purposefully selected from the Longitudinal Aging Study Amsterdam. Analyses involved the construction of couple narratives and constant comparisons within and across couples. Changing everyday activities in late-life couples was interpreted to be a two-way process of (1) converging, and (2) keeping up, which occurred in three fluid phases. Converging was a slow inward movement with a shift towards diminished everyday activities performed in a smaller world. Keeping up was an outward movement in order to resist the converging process by using everyday activities as a means to keep fit, physically and mentally, and to connect with the wider social world. In the first phase, couples maintained their unique linked activity pattern. In the second phase, spouses resisted converging by keeping up. In the third phase, spouses co-performed everyday activities closely together. The findings support the need to develop couple-oriented interventions that aim to enhance the couples' functioning in the domain of everyday activities.
DOCUMENT
Designing cities that are socially sustainable has been a significant challenge until today. Lately, European Commission’s research agenda of Industy 5.0 has prioritised a sustainable, human-centric and resilient development over merely pursuing efficiency and productivity in societal transitions. The focus has been on searching for sustainable solutions to societal challenges, engaging part of the design industry. In architecture and urban design, whose common goal is to create a condition for human life, much effort was put into elevating the engineering process of physical space, making it more efficient. However, the natural process of social evolution has not been given priority in urban and architectural research on sustainable design. STEPS stems from the common interest of the project partners in accessible, diverse, and progressive public spaces, which is vital to socially sustainable urban development. The primary challenge lies in how to synthesise the standardised sustainable design techniques with unique social values of public space, propelling a transition from technical sustainability to social sustainability. Although a large number of social-oriented studies in urban design have been published in the academic domain, principles and guidelines that can be applied to practice are large missing. How can we generate operative principles guiding public space analysis and design to explore and achieve the social condition of sustainability, developing transferable ways of utilising research knowledge in design? STEPS will develop a design catalogue with operative principles guiding public space analysis and design. This will help designers apply cross-domain knowledge of social sustainability in practice.
Aanleiding: De belangstelling voor gezonde en veilige voeding is groot. Bij de gezondheidseffecten van voeding spelen de darmen een cruciale rol. Verschillende soorten bedrijven hebben behoefte aan natuurgetrouwe testmodellen om de effecten van voeding op de darmen te bestuderen. Ze zijn vooral op zoek naar modellen waarvan de uitkomsten direct vertaalbaar zijn naar het doelorganisme (de mens of bijvoorbeeld het varken) en die niet gebruikmaken van kostbare en maatschappelijke beladen dierproeven. Doelstelling Het project 2-REAL-GUTS heeft als doel om twee innovatieve dierproefvrije darmmodellen geschikt te maken voor onderzoek naar voedingsconcepten en -ingrediënten. De twee darmmodellen die worden toegepast zijn darmorganoïden, minidarmorgaantjes bestaande uit stamcellen, en darmexplants bestaande uit hele stukjes darm verkregen uit relevante organismen. Beide modellen hebben potentieel heel uitgebreide toepassingsmogelijkheden en hebben ook grote voordelen ten opzichte van de huidige veelgebruikte cellijnen, omdat ze meerdere in de darm aanwezige celtypen bevatten en uit verschillende specifieke darmregio's te verkrijgen zijn. Gezamenlijk gaan de partners werken aan: 1) het aanpassen van de kweekomstandigheden zodat darmmodellen geschikt worden om de vragen van partners te beantwoorden; 2) het vaststellen van de toepassingsmogelijkheden van de darmmodellen door verschillende stoffen en producten te testen. Beoogde resultaten Kennisconferenties, publicaties en exploitatie van de modellen zullen zorgen voor het verspreiden van de opgedane kennis. Omdat het project gebruikmaakt van moderne, op de toekomst gerichte laboratoriumtechnieken (kweekmethoden met stamcellen en vitaal weefsel, moleculaire analyses en microscopie), leent het zich uitstekend om geïmplementeerd te worden in het hbo-onderwijs. Als spin-off zal het project dan ook voorzien in een specifieke, voor Nederland unieke hbo-minor op het gebied van stamcel- en aanverwante technologie (zoals organ-on-a-chiptechnologie).
Om tegemoet te komen aan de eisen die gesteld worden aan werknemers in de huidig snel veranderende samenleving heeft de NHL Stenden Hogeschool gekozen voor een nieuw onderwijsconcept, namelijk Design Based Education (DBE). DBE is gebaseerd op het gedachtegoed van Design Thinking en stimuleert iteratieve en creatieve denkprocessen. DBE is een student-georiënteerde leeromgeving, gebaseerd op praktijk-, dialoog-, en vraaggestuurde onderwijsprincipes en op zelfsturend, constructief, contextueel en samenwerkend leren. Studenten construeren gezamenlijk kennis en ontwikkelen een prototype voor een praktijkvraagstuk. Student-georiënteerde leeromgevingen vragen andere begeleidingsstrategieën van docenten dan zij gewend zijn. Van docenten wordt verwacht dat zij studenten activeren gezamenlijk kennis te construeren en dat zij nauw samenwerken met werkveldprofessionals. Eerder onderzoek toont aan dat docenten, zelfs in een student-georiënteerde leeromgeving, geneigd zijn terug te vallen op conventionele strategieën. De overstap naar een ander onderwijsconcept gaat dus blijkbaar niet vanzelf. Collectief leren stimuleert docenten de dialoog aan te gaan met andere docenten en werkveldprofessionals met als doel gezamenlijk te experimenteren en collectief te handelen. De centrale vraag van het postdoc-onderzoek is het ontwerpen en ontwikkelen van (karakteristieken van) interventies die collectief leren van docenten en werkveldprofessionals stimuleren. Het doel van het postdoconderzoek is om de overstap naar DBE zo probleemloos mogelijk te laten verlopen door docenten te ondersteunen DBE leeromgevingen te ontwikkelen in samenwerking met werkveldprofessionals en DBE te integreren in hun docentactiviteiten. De onderzoeksmethode is Educational Design Research en bestaat uit vier fasen: preliminair onderzoek, ontwikkelen van prototypes, evaluatie en bijdrage aan de praktijk. Het onderzoek is verbonden aan het lectoraat Sustainable Educational Concepts in Higher Education en wordt hiërarchisch en inhoudelijk aangestuurd door de lector. Docenten, experts, werkveldprofessionals en studenten worden betrokken bij het onderzoek. Dit onderzoek kan zowel binnen als buiten de hogeschool een bijdrage leveren omdat steeds meer hogescholen kiezen voor een ander onderwijsconcept.
Lectoraat, onderdeel van NHL Stenden Hogeschool