Gaat het wel goed met ons onderwijs? Uit internationaal vergelijkend onderzoek naar leerresultaten (PISA) blijkt dat Nederland op de ranglijst daalt. Dat betekent dat of ons onderwijs achteruitgaat, of dat het onderwijs in het buitenland in vergelijking met ons onderwijs beter wordt. In de media heeft iedereen een mening en wijst lukraak een 'schuldige' aan: het te vaak uitvallen van lessen, gebrek aan vakkennis bij de leraar, feminisering van het onderwijs, tekortkomingen in de opleiding van leraren ... Maar wat is nu echt bekend over de belangrijkste invloeden op de leerresultaten van leerlingen?
DOCUMENT
Self-efficacy is een belangrijk begrip uit de sociaal cognitieve theory van Bandura (1997) en duidt op het geloof dat mensen hebben in hun kunnen om een bepaalde taak in een toekomstige situatie succesvol uit te voeren. Self-efficacy van leraren duidt op het geloof van leraren in hun kunnen om het leren van studenten positief te beïnvloeden. Leraren met een hoge mate van self-efficacy hebben een sterkere positieve invloed op de prestaties, de motivatie en schoolattitude van leerlingen, dan leraren met een lage mate van self-efficacy. Daarom is het van belang dat lerarenopleidingen aandacht besteden aan het ontwikkelen van self-efficacy bij hun studenten. Omdat binnen het competentiegerichte opleiden van leraren assessments een belangrijke plaats innemen, wordt in deze dissertatie onderzocht hoe assessment de self-efficacy van studenten beïnvloedt en hoe vervolgens de lerarencompetenties worden beïnvloed. Allereerst is onderzocht van welke factoren binnen het hoger onderwijs is gebleken dat deze de self-efficacy van studenten positief beïnvloeden. Hieruit bleek dat de self-efficacy van studenten wordt verhoogd als zij succeservaringen opdoen en als zij verbaal worden ondersteund door hun omgeving. Van deze bevindingen zijn 2 factoren afgeleid die van kenmerkend zijn voor een competentie assessment en die in deze dissertatie nader worden onderzocht. De eerste factor is de authenticiteit van een assessment, dit duidt op de mate waarin tijdens een assessment zaken worden getoetst die belang zijn voor het beroep van leraar. De tweede factor is de feedback die aan studenten wordt verstrekt tijdens het assessment. Om de invloed van deze factoren op de self-efficacy van studenten te kunnen meten, is er een self-efficacy vragenlijst ontwikkeld, specifiek gericht op 1e jaarstudenten van een lerarenopleiding. Omdat studenten in het 1e jaar werken aan de ontwikkeling van 6 competenties, is het instrument bedoeld om de self-efficacy van studenten met betrekking tot de zes lerarencompetenties (interpersoonlijk, pedagogisch, vakinhoudelijk en didactisch, organisatorisch, samenwerking met collega’s en reflectie en ontwikkeling) te diagnosticeren. Uit studie twee bleek dat de vragenlijst voldoende betrouwbaar en valide is om het diagnostisch instrument te gebruiken tijdens de begeleiding van studenten. Tevens kwam uit deze studie enig bewijs voor de stelling dat studenten aan een lerarenopleiding beginnen met een globale ongedifferentieerde self-efficacy, en dat als zij ervaringen opdoen met lesgeven er een verdere differentiatie van hun self-efficacy plaatsvindt. In de derde studie werd de kernvraag van deze dissertatie onderzocht. Hieruit bleek dat naarmate de studenten, de prestatie die zij bij het assessment moeten leveren als authentieker ervaren, des te sterker dit hun self-efficacy van de 6 competenties beïnvloedt. Verder bleek dat naarmate studenten de kwaliteit van de verstrekte feedback als hoger ervaren, des te sterker dit hun self-efficacy op 4 van deze 6 competenties beïnvloedt. Tenslotte bleek uit deze studie dat de genoemde assessment-factoren de leerresultaten van studenten op de lerarencompetenties indirect beïnvloeden, dit houdt in dat de assessmentfactoren de self-efficacy van studenten beïnvloeden en dat de self-efficacy van studenten vervolgens van invloed is op leerresultaten van studenten op de lerarencompetenties. In de vierde studie zijn enkele resultaten uit de derde studie diepgaand onder de loep genomen. Door een aantal studenten te interviewen is onderzocht hoe de ervaringen die studenten opdoen tijdens een assessment bijdragen aan hun self-efficacy. Hieruit bleek dat de genoemde assessmentfactoren tijdens zowel de voorbereidingsfase, de interviewfase als de feedbackfase van het portfolio competentie assessment, de self-efficacy van studenten positief beïnvloeden. Voortkomend uit de onderzoeksresultaten, worden op het einde van de dissertatie enkele adviezen voor lerarenopleidingen beschreven.
DOCUMENT
Recent and ongoing curriculum innovations in Dutch secondary chemistry education have led to questions about which concepts should be central in the programme and which contexts should be used to embed these concepts into. Another important question is in the discussions about these innovations is: how do students learn chemistry? This thesis examines the relations between students' metacognitive beliefs, their learning outcomes, and the learning activities they conduct in the domain of chemistry. In studying these relations, a useful framework is provided bij Novak's educational theory on 'meaningful learning' as is described in chapter 2. In chapter 3, the development of an instrument for assessing students' metacognitive beliefs regarding chemistry is described. More specifically, this instrument, a questionnaire, consists of items that can be used to determine the nature of students' epistemological beliefs, learning conceptions, and goal orientations concerning chemistry. Using this instrument, it was found that the students' aforementioned metacognitive beliefs were highly interrelated. By means of the data produced in this study, an improved version of the instrument was constructed. We used this version of the instrument in a follow-up study and identified a set of items to assess a student's 'competence mindedness'. 'Competence mindedness' is defined as the extent to which students are oriented towards coming to understand subject matter in the chemical domain. This orientation is for instance inferred from students' beliefs about chemistry as a coherent body of knowledge and about chemistry learning as a process in which knowledge is actively constructed. We describe a student's score on this scale as the extent to which he is oriented towards developing chemical competence, or, in short, the student's 'competence mindedness'. As an indicator of students' chemical competence we used the so-called 'macro-micro concept'. The macro-micro concept consists of the ability to use the macro perspective (focusing on chemical phenomena on a substance level) and micro perspective on chemistry (focusing on the structure and behavior of subatomic particles) interchangeably. Although the macro-micro concept is considered to be a central chemical competence by many experts in the field of chemistry education, the concept itself is not mentioned explicitely in any Dutch chemistry textbook used in secondary education. Using the final version of the instrument described in chapter 3, relations between the competence mindedness of students and a central chemical competency were assessed in chapter 4. Consequently, an explorative study was conducted in which a small number of chemistry teachers was questioned on the extent to which they paid attention to the macro-micro concept in their own teaching. Five out of nine teachers interviewed, held the opinion that the macro-micro concept should be a part of chemistry teaching and consequently dedicated time in class to this concept. The other teachers that were interviewed, did not mention the macro-micro concept as a central chemical concept in the interviews. In another study, students' use of the macro-micro concept when answering regular chemistry test questions, was examined. From this study, it can be concluded that there are large differences in the students' use of this concept. However, from answers given by the students involved, it can be concluded that they use the macro-micro concept. Following from the last two studies mentioned, two more studies were conducted that focused on the use of the macro-micro concept by students. In particular we were interested in the way students use this concept differently than is to be expected from the sequencing of learning contents in chemistry textbooks. More specifically, we conducted two studies to determine if students' competence mindedness and the way they use the macro-micro concept (i.e. starting from the micro aspect or not) are related. In the first, small-scale, study, we concluded that senior students that are more competence minded, more often take the micro aspect of chemistry as a starting point when relating the micro and macro aspects of chemistry. In a follow-up study, a standardized instrument was used to assess students' use of the macro-micro concept. This instrument made it possible to include a larger sample of students in the study. This study confirmed the results found in the small-scale study: more competence minded students were found to prefer relations between the macro and micro aspects of chemistry that started from the micro aspect. Chapter 5 consists of several studies concerning students' notions about how the chemical domain can be described: their chemical domain beliefs. The development of these notions are considered an important indicator of chemical competence. Relations between students' competence mindedness and aspects of their chemical domain beliefs were examined through a repertory test procedure. More specifically, the students involved in this study were asked to compare the subject of chemistry with several other subjects. Thereby, data were gathered on constructs these students' used to describe the subject of chemistry and how they contrasted with the other subjects or resembled them. In another study, relations between students' chemical domain beliefs and the extent to which these students are competence minded were examined. The results show a number of relations between students' competence mindedness and selections of their chemical domain beliefs: in general, more competence minded students more often use concepts like 'chemistry as a science', 'properties of substances', and 'chemical reactions' to typify chemistry. Having found indications that students' competence mindedness regarding chemistry is related to their learning outcomes, the question arises how students' competence mindedness can be enhanced. Moreover, relations between students' competence mindedness and the learning strategies they deploy, have not been taken into consideration up to this point. In chapter 6, a learning environment was redesigned in the form of a student study guide, that is used as a supplement to the chemistry textbook students were used working with. The main purpose of the study guide was to change the type of learning activities students use. The two quasi-experimental studies in which the study guide was used as an intervention, did not lead to significant changes in students' learning activities. However, relations were found between students' learning activities and the extent to which students were competence minded. We conclude therefore, that the learning strategies used by the students involved in the study are in particular a consequence of their metacognitive beliefs, i.e. their competence mindedness, and not of the learning environment concerned.
DOCUMENT
In dit project inventariseren we factoren die mogelijk invloed uitoefenen op de leerresultaten Engels van groep 8 leerlingen. Denk hierbij aan factoren als de (taal)didactische vaardigheden van leerkrachten die Engels verzorgen, de al aanwezige taalvaardigheid van leerlingen en de positionering van het schoolvak Engels in het curriculum. Doel Doel van dit literatuuronderzoek is het geven van een overzicht van beïnvloedbare factoren die effect hebben op de prestaties Engels van leerlingen in groep 8 van het basisonderwijs. Resultaten De opgedane inzichten kunnen door leerkrachten, intern begeleiders en beleidmakers worden gebruikt om Engels in het basisonderwijs te verbeteren. Looptijd 01 februari 2023 - 12 oktober 2023 Aanpak Het onderzoek omvat een systematische internationale literatuurstudie naar beïnvloedbare factoren die kunnen bijdragen aan het bereiken van de leerdoelen voor alle relevante taalvaardigheden binnen het schoolvak Engels.
Sinds de ratificatie van de Global Goals in het najaar van 2015 heeft de Nederlandse overheid zich gecommitteerd aan het bereiken van deze doelen. Er is echter geen implementatie of uitvoeringsreceptuur geleverd bij het bepalen van de doelen. Met Peeze Coffee, BiomyGreen zijn lopende gesprekken en afspraken over het prototypen van een implementatie strategie van de Sustainable Development Goals (SDGs) in het MKB. De Gemeente Rheden stimuleert de MVO strategie van het midden en klein bedrijf binnen hun grenzen en participeert in regionale samenwerkingsverbanden. De gemeente Rheden wil de kennis en toepassingsontwikkeling verder stimuleren en werkt daarbij intensief samen met VHL. Deze koplopers in Duurzaamheid inclusief de gemeente Rheden hebben hun duurzaamheidsprofiel goed op de rit maar krijgen de uitdaging van de SDGs voor hun kiezen: Er is weinig praktijk ervaring op midden management. Deze uitdaging zal merkbaar worden door toekomstige regelgeving op bv de energie transitie, circulair economie en de impact van de bedrijfsactiviteiten op onze leefomgeving. Beter is het deze ontwikkelingen voor te zijn: maar hoe doe je dat met het midden management? Dit kortlopende project gaat leerresultaten van onderzoek documenteren hoe deze bedrijven en de gemeente Rheden de SDGs in hun bedrijfsprofiel te verankeren. Het co-creëren gaat idealiter een ‘Demonstrator’ opleveren waarbij video, interviews recordings, werksessie opnamen en SDG implementatie modellen worden verwerkt welke Good Practises en leertrajecten werkzaam zijn bij het implementeren van de SDGs. De Demonstrator zal gebruikt worden bij Symposia, SDG kenniscentrum voor MKB en bij Entrepreneurship onderwijsmodules en draagt bij aan het bedrijfsprofiel van de aangesloten consortium deelnemers. Deze korte slag van Raak-Kiem zal uiteindelijk leiden naar een grotere aanvraag Raak-MKB of Raak-Pro.
Dit project onderzoekt hoe sociale robots kunnen bijdragen aan beter rekenonderwijs voor leerlingen die moeite hebben met leren. Door gepersonaliseerde één-op-één begeleiding te bieden, kunnen robots inspelen op de individuele behoeften van kinderen en zo hun aandacht, betrokkenheid en leerresultaten verbeteren.