Ouderenmishandeling is een belangrijk maatschappelijk probleem. Het hangt samen met verschillende negatieve gezondheidsuitkomsten, waaronder verhoogde mortaliteit en morbiditeit, psychologische stress en een groter gebruik van de gezondheidszorg. 1 Toch signaleren zorgprofessionals het nog onvoldoende en is er sprake van een hoge mate van handelingsverlegenheid. Dit mede door onbekendheid met het probleem en kennistekort. Daarnaast rust er zowel onder patiënten als onder zorgprofessionals nog steeds een groot taboe op het bespreekbaar maken van dit onderwerp. 2-4 Ouderenmishandeling komt in allerlei vormen voor en betreft ‘al het handelen of het nalaten van handelen
MULTIFILE
Factoren die mensen met overgewicht belemmeren om met een fysiek trainingsprogramma te beginnen Achtergrond: Bij overgewicht heeft lichaamsbeweging (bijvoorbeeld sportbeoefening) gunstige effecten op het behoud van gewicht(svermindering) en op verschillende aan overgewicht gerelateerde aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten en diabetes. Ook is er een gunstige invloed gevonden op de psychische gezondheid. Desondanks is de drempel om meer te gaan bewegen voor mensen met overgewicht vaak hoog. Met behulp van het gezondheidsattitude model (Health Belief Model) kan daarvoor een mogelijke verklaring worden gevonden. Dit model (zie figuur) stelt dat het overgaan tot gezondheidsgedrag, hier in het bijzonder lichaamsbeweging, wordt bepaald door: 1) de dreiging (threat) die uitgaat van de aandoening (overgewicht), 2) de waargenomen gezondheidsvoordelen (benefits) als gevolg van het uitvoeren van het nieuwe gedrag (meer lichaamsbeweging, sporten) 3) de barrières (barriers) die ondervonden worden bij gedragsverandering en 4) factoren die motiveren tot het nieuwe gedrag (cues). Doel van het onderzoek: Meer inzicht te krijgen in de psychische factoren die mensen met overgewicht motiveren of belemmeren om te gaan deelnemen aan een sportprogramma. Methode: Deelnemers waren volwassenen met een BMI van meer dan 25 kg/m2, een leeftijd tussen 18 en 65 jaar en zonder aan overgewicht gerelateerde of andere (ernstige) aandoeningen waarvoor medische behandeling noodzakelijk was. Met vragenlijsten werd de door de deelnemers ervaren ernst van het overgewicht probleem (Pictorial Representation if Illness and Self Measure, PRISM-R2), de aan overgewicht gerelateerde kwaliteit van leven (Impact of Weight on Quality of Life, IWQOL-lite) en met beweging (Physical Exercise Belief Questionnaire, PEBQ) en overgewicht (Obesity Cognition Questionnaire, OCQ) samenhangende cognities gemeten. Resultaten: De respondenten uit een sportgroep (n=58) en de groep van niet-sporters (n=58) hadden een vergelijkbare BMI, leeftijd en opleidingsniveau. Ook het gemiddelde aantal pogingen om gewicht te verliezen en de leeftijd waarop het overgewicht ontstaan was, was voor de groepen hetzelfde. Er waren echter meer vrouwen in de sportgroep en de vaders van de sporters (maar niet de moeders) hadden minder vaak overgewicht. Sporters schatten de ernst van het overgewichtprobleem groter in dan niet sporters. Wat betreft barrières om te gaan sporten was er geen verschil in schaamte en de inschatting van de eigen sportiviteit. Wel had de sportgroep minder vrees voor letsel en zag vaker gezondheidsvoordelen van sporten. Verder schreven deelnemers uit de sportgroep overgewicht minder vaak toe aan lichamelijke of erfelijke oorzaken en was men optimistischer over de prognose van het overgewicht. Er waren nauwelijks verschillen in lichamelijke klachten en kwaliteit van leven tussen beide groepen. Conclusie: Passend in het gezondheidsattitude model, 1) ervaren sporters meer dreiging (ze ervaren hun overgewicht als een groter gezondheidsprobleem), 2) zien sporters meer gezondheidsvoordelen van lichaamsbeweging, 3) ervaren zij minder barrières (angst voor letsel, pessimistische cognities over de prognose en de overtuiging dat overgewicht vooral door lichamelijke factoren bepaald wordt), maar 4) vormen fysieke klachten geen belangrijke motiverende factor voor mensen die nog geen grote gezondheidsproblemen ervaren. Zowel bij individuele contacten als in voorlichtingscampagnes waarbij mensen met overgewicht worden gestimuleerd om meer te gaan bewegen, is het belangrijk deze factoren te herkennen, bespreekbaar te maken en te behandelen zodat de instroom in sportgroepen wordt bevorderd.
Wanneer iemand een hersenletsel krijgt heeft dit ook voor de naastbetrokkenen (partner, kinderen) grote gevolgen. Zij zijn direct na deze gebeurtenis intensief betrokken bij de behandeling. Aanvankelijk is er de spanning of medisch herstel mogelijk is en in welke mate. Bij hersenletsel gaat het in eerste instantie om overleven en vervolgens om medisch herstel (Koppe & Visser-Meily, 2010). Medisch herstel houdt in dat de fysieke symptomen verminderen of verdwijnen en dat iemand weer zo goed mogelijk kan functioneren. Het gaat bijvoorbeeld om weer kunnen praten, lopen of werken. Vaak ook zijn er veranderingen in de persoonlijkheid, in de sociale en emotionele beleving. Deze veranderingen komen tegelijkertijd voor waardoor het gedrag soms moeilijk te begrijpen is. Herstelondersteuning is de zorg die gegeven wordt om de gevolgen van het letsel te beperken. Naasten en het bredere sociale netwerk (familie, vrienden, buren en/of collega’s) willen graag een bijdrage leveren aan dat herstelproces. Hoe zijn mensen met hersenletsel en de complexe gevolgen te begrijpen? Welke mogelijkheden zijn er om de naasten en het bredere sociale netwerk blijvend bij het herstel te betrekken? En hoe kan een steunend netwerk gevormd worden? In dit hoofdstuk zal kennis uit de vorige hoofdstukken toegespitst worden op steunende netwerken rond mensen met een hersenletsel. Hierbij wordt aangesloten bij het praktijkgericht onderzoek van de Wmo-werkplaats Utrecht
Alcoholgebruiksstoornis (AUD) is een groot probleem. Alleen al in de USA zijn er 15 miljoen mensen met een AUD en meer dan 950.000 Nederlanders drinkt overmatig. Wereldwijd is 3-8% van het aantal sterfgevallen en 5% van alle ziektes en letsels toe te schrijven aan AUD. Zorg staat voor uitdagingen. Zo krijgt meer dan de helft van de AUD-patiënten binnen een jaar na behandeling een terugval. Een oplossing hiervoor is de inzet van Cue-Exposure-Therapy (CET). Daarbij worden cliënten blootgesteld aan triggers d.m.v. objecten, mensen en omgevingen die zucht opwekken. Om op een realistische, veilige en gepersonaliseerde manier deze triggers te ervaren, wordt Virtual Reality ingezet (VRET). Op die manier worden coping-vaardigheden getraind om verlangen naar alcohol tegen te gaan. De effectiviteit van VRET is (klinisch) bewezen. De komst van AR-technologieën roept echter de vraag op om mogelijkheden van Augmented-Reality-Exposure-Therapy (ARET) te onderzoeken. ARET geniet dezelfde voordelen als VRET (zoals een realistische veilige ervaring). Maar omdat AR virtuele-componenten in de echte omgeving integreert, waarbij het lichaam zichtbaar is, roept het vermoedelijk een ander type ervaring op. Dit kan de ecologische validiteit van CET in de behandeling vergroten. Daarnaast is ARET goedkoper te ontwikkelen (minder virtuele elementen) en hebben cliënten/klinieken gemakkelijker toegang tot AR (via smartphone/tablet). Bovendien worden nieuwe AR-brillen ontwikkeld, die nadelen zoals een te klein smartphone-scherm oplossen. Ondanks de vraag vanuit behandelaars, is ARET nog nooit ontwikkeld en onderzocht rondom verslaving. In dit project wordt het eerste ARET-prototype ontwikkeld rondom AUD in de behandeling van alcoholverslaving. Het prototype wordt ontwikkeld op basis van Volumetric-Captured-Digital-Humans en toegankelijk gemaakt voor AR-brillen, tablets en smartphones. Het prototype wordt gebaseerd op RECOVRY, een door het consortium ontwikkelde VRET rondom AUD. Een prototype-test onder (ex)AUD-cliënten zal inzicht geven in behoeften en verbeterpunten vanuit patiënt en zorgverlener en in het effect van ARET in vergelijk met VRET.
De afgelopen jaren hebben we veel kennis opgedaan over de samenwerking met informele zorgers. In dit project willen we dit verder onderzoeken en vertalen naar de curricula van de opleidingen Sociaal Werk en Verpleegkunde. Doel We willen de kennis over informele zorg in de opleidingen Sociaal Werk en Verpleegkunde en in de beroepspraktijk versterken, met als doel om: Interprofessionele crossovers te versterken (Toekomstige) beroepskrachten beter toe te rusten om samen met informele zorgers adequate ondersteuning te bieden aan mensen met chronische ziektes of beperkingen Te voorkomen dat informele zorgers zelf in de problemen raken Beoogde resultaten Een werkgroep waar ontmoeting plaatsvindt tussen (toekomstig) sociaal werkers en verpleegkundigen, informele zorgers en docenten. Een profiel met generieke en (discipline en sector) specifieke competenties die van belang zijn in de professionele samenwerking met informele zorgers. Concrete verbeteringen van de curricula van de opleidingen Sociaal Werk en Verpleegkunde. Een leergang of e-learning module voor deskundigheidsbevordering van docenten. Looptijd 01 oktober 2021 - 01 juli 2022 Aanpak In eerdere projecten zijn er competentieprofielen ontwikkeld waarin beschreven werd welke competenties van belang zijn in de professionele samenwerking met informele zorgers in situaties waarin sprake is van dementie, niet aangeboren hersenletsel of een licht verstandelijke beperking. In dit onderzoek bekijken we welke competenties generiek zijn. En welke competenties specifiek gelden voor de sociaal werker of de verpleegkundige. Deze inzichten gebruiken we om (kennis over) informele zorg in de opleidingen Social Work en Verpleegkunde te verstevigen.
aphasia, speech apraxia, blended careDeze aanvraag is onderdeel van een structureel samenwerkingsverband van het UMCG Centrum voor Revalidatie met de Hanzehogeschool, afdeling Logopedie en de RUG, afdeling Taalwetenschappen, University College of Groningen en Universitair Ziekenhuis Gent. Het project heeft ten doel het verbeteren van de kwaliteit van de logopedische behandeling van spraak- en taalstoornissen na hersenletsel. Hierbij staat telkens het verbinden van theoretische inzichten uit de literatuur met klinisch opgedane inzichten voorop.