Er is veel (wetenschappelijk) onderzoek gedaan naar factoren die de gezondheid van kalveren in de eerste twee weken beïnvloeden. Echter, er is nauwelijks onderzoek gedaan naar de risicofactoren voor infecties van het kalf onder Nederlandse praktijkomstandigheden. Daarom is de hoofdvraag van dit onderzoek: ‘Hoe kan een veehouder de risico’s op infectie en uiteindelijk ziek worden van het kalf in de eerste levensweken zo laag mogelijk houden?’. Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn in de periode maart 2020 tot en met oktober 2021 er op 92 Nederlandse melkveebedrijven gegevens verzameld. De verzamelde gegevens zijn onder andere een risico-inventarisatie van het afkalven en van de kalveren tot 14 dagen oud. Daarnaast is de reinheid van het drinkgerei en de biestafname-apparatuur verzameld, en is de gezondheid van een individueel kalf rond de zeven dagen oud gescoord. Tot slot zijn er monsters genomen in de kalverbox, de afkalfstal en van de biestverstrekkers om de hygiëne te bepalen. Data zijn geanalyseerd door middel van PROC FREQ en PROC LOGISTIC in SAS OnDemand for Academics. Uit de laboratoriumdata en de visuele beoordeling van de afkalfstal, de biestverstrekkers en een leegstaande en gebruikte kalverbox op elk bedrijf blijkt dat deze onderdelen een hoog aantal ziektekiemen bevatten en een verlaagde hygiëne hebben. Door middel van beter en frequenter schoonmaken kan de infectiedruk verlaagd worden en wat bedraagt aan een betere ziektepreventie bij jonge kalveren.
DOCUMENT
INTRODUCTION: The aim of this study was to characterize the epidemiology of severe burns in the Netherlands, including trends in burn centre admissions, non burn centre admissions and differences by age.METHODS: Patients with burn-related primary admission in a Dutch centre from 1995 to 2011 were included. Nationwide prospectively collected data were used from three separate historical databases and the uniform Dutch Burn Repository R3 (2009 onwards). General hospital data were derived from the National Hospital Discharge Register. Age and gender-adjusted rates were calculated by direct standardization, using the 2005 population as the reference standard.RESULTS: The annual number of admitted patients increased from 430 in 1995 to 747 in 2011, incidence rates increased from 2.72 to 4.66 per 100,000. Incidence rates were high in young children, aged 0-4 years and doubled from 10.26 to 22.96 per 100,000. Incidence rates in persons from 5 up to 59 increased as well, in older adults (60 years and older) admission rates were stable. Overall burn centre mortality rate was 4.1%, and significantly decreased over time. There was a trend towards admissions of less extensive burns, median total burned surface area (TBSA) decreased from 8% to 4%. Length of stay and length of stay per percent TBSA decreased over time as well.CONCLUSIONS: Data on 9031 patients admitted in a 17-year period showed an increasing incidence rate of burn-related burn centre admissions, with a decreasing TBSA and decreasing in-burn centre mortality. These data are important for prevention and establishment of required burn care capacity.
DOCUMENT
An important aspect of the rehabilitation of burn patients is social participation, including daily activities and work. Detailed information on long-term activity impairment and employment is scarce. Therefore, we investigated activity impairment, work status, and work productivity loss in adults 5-7 years following burn injuries, and investigated associations with burn-specific health-related quality of life (HRQL) domains. Adult participants completed the Work Productivity and Activity Impairment General Health questionnaire and the Burn Specific Health Scale-brief (BSHS-B) 5-7 years post-burn. Outcomes were compared between participants with mild/intermediate and severe burns (>20% total body surface area burned). Seventy-six (36%) of the 213 participants experienced some degree of activity impairment due to burn-related problems 5-7 years post-burn. Seventy percent of the population was employed; 12% of them experienced work productivity loss due to burn-related problems. Nineteen percent reported changes in their work situation (partly) because of the burn injury. A higher proportion of participants with severe burns had activity impairments (56% vs 29%; P = .001) and work productivity loss (26% vs 8%; P < .001) compared to participants with mild/intermediate burns. Activity impairment and work productivity loss were both associated with burn-related work problems and lower mood, measured with the BSHS-B. In conclusion, a substantial part of the study population experienced activity impairment and work productivity loss, was unemployed, and/or reported changes in their work situation due to their injury. Particularly patients with severe burns reported productivity loss and had lower employment rates. This subscribes the importance of addressing work-related functioning in the rehabilitation of burn patients.
DOCUMENT
Rubberpersen is een plaatvervormingsproces, waarbij één of meer productgebonden mallen (of matrijzen) en een rubberkussen (als tweede matrijshelft) worden toegepast. Omdat het rubberkussen universeel is, kan het rubberkussen worden gebruikt voor vele verschillende productvormen. Tijdens de perscyclus vervormt het rubber de platine over of in de productgebonden matrijs, waarbij het rubber elastisch vervormt. Na het wegnemen van de belasting veert het rubber terug naar de oorspronkelijke vorm, terwijl de plaatuitslag de gewenste productvorm heeft gekregen. Het belangrijkste voordeel van het rubberpersen is de lage gereedschapskosten. Daardoor is het rubberpersen geschikt voor een productengamma met vele verschillende vormen gemaakt in kleine series. Verder is het mogelijk rubberpersen toe te passen voor producten met gepolijste oppervlakken of producten van voorbeklede plaat en behoort het van binnenuit vervormen van buis ook tot de mogelijkheden. De investeringen, die nodig zijn om het proces te implementeren op een bestaande hydraulische pers, zijn laag.
DOCUMENT
Er is wat vreemds aan de hand met natuur in de stad. Aan de ene kant zijn er mensen die melden dat de stad een ecologisch eldorado is waar meer soorten per vierkante kilometer voorkomen dan op het platteland en zelfs meer dan in gebieden als de Veluwe. Aan de andere kant zijn er mensen die waarschuwen voor de verdere verdichting van de stad, waardoor het onbebouwd oppervlak afneemt, de drukte toeneemt en de biodiversiteit onder druk staat. Wat er feitelijk aan de hand is dat het aantal soorten in de stad inderdaad hoog is, maar dat het aantal individuen van deze soorten afneemt, getuige bijvoorbeeld de jaarlijkse Stadsvogelbalans van de Vogelbescherming.
DOCUMENT
''In Nederland zijn ruim 400 bedrijventerreinen met een totaal oppervlak van 112.000 hectaren, ofwel circa 20 procent van het bebouwde gebied. Ze zijn grotendeels verhard, met weinig groen. Daardoor zijn de effecten van klimaatverandering hier vaak groter dan in andere bebouwde gebieden.''
LINK
Infiltratievoorzieningen zijn onder te verdelen in bovengronds en ondergronds. Ondergronds wordt het water in buizen onder maaiveld naar waterbuffers geleid, waaruit het water naar de omringende grond en het grondwater kan infiltreren. De bovengrondse voorzieningen hebben een waterbuffer die zich aan het oppervlak bevindt. Het water wordt daar tijdelijk opgevangen om vervolgens in de bodem te infiltreren.
DOCUMENT
Voor u ligt de voorlichtingpublicatie "Corrosiebestendige en slijtvaste oppervlaktelagen, door oplassen en thermisch spuiten". Deze voorlichtingspublicatie is bedoeld voor allen die te maken hebben of krijgen met het selecteren, toepassen en aanbrengen van slijtvaste en corrosiebestendige lagen. Daarbij moet gedacht worden aan constructeurs, lastechnici, werkvoorbereiders, enzovoorts. Deze voorlichtingspublicatie is een update van de bestaande voorlichtingpublicatie VM108 uit 1997. De updating was noodzakelijk omdat de ontwikkelingen van nieuwe oplas- en thermische spuittechnieken alsook nieuwe typen bedekkingslagen en legeringen niet stil hebben gestaan.
DOCUMENT
Dagelijks worden zeer veel voorwerpen en constructies door middel van lassen gerepareerd. Of dit altijd juist gebeurt of dat de reparatie op de juiste wijze wordt aangepakt, is veelal de vraag. Vaak is er grote tijdsdruk en daardoor nauwelijks tijd de reparatie goed uit te voeren. Er zijn voorbeelden te over waar men, zonder nadenken, tot een reparatie is overgegaan en waarvan de reparatie nog eens moest worden overgedaan. Door, voordat tot de reparatie wordt overgegaan, na te denken over de materiaalidentificatie, de oorzaak van de storing of defect en daarop in te spelen, kan op voorhand vaak al tijd en geld bespaard worden. Deze voorlichtingspublicatie is niet direct bedoeld voor het repareren van lasfouten in lasverbindingen zelf, maar meer voor andere defecten die zijn opgetreden tijdens bedrijf van het onderdeel. Hierbij moet worden gedacht aan slijtage, corrosie of combinaties van beide. Doorgaans geldt voor de reparatie van lasfouten echter dezelfde systematische aanpak als in deze publicatie besproken. Uiteraard gelden in ieder geval dezelfde eisen als voor de oorspronkelijke las. Daarnaast kan deze publicatie ook als hulpmiddel worden gebruikt bij het ontwerpen van constructies. De constructeur weet doorgaans of de constructie wordt blootgesteld aan slijtage en/of corrosie. Door een juiste keuze van de toe te passen materialen kan de schade, veroorzaakt door deze fenomenen worden beperkt. Basiskennis van de aard van de optredende slijtage en/of corrosie is dan wel een voorwaarde. Vandaar dat in deze publicatie de meest voorkomende vormen van slijtage en corrosie beknopt worden besproken. Deze voorlichtingspublicatie is bedoeld voor allen die te maken hebben of te maken krijgen met de selectie, toepassing en reparatie van oppervlaktelagen. Daarbij moet gedacht worden aan constructeurs, lastechnici, werkvoorbereiders, enzovoorts. Deze voorlichtingspublicatie is een update van de bestaande Praktijkaanbeveling TCV05 - "Reparatie door lassen" (uitgave NIL d.d. september 1999). De updating was noodzakelijk, omdat er enerzijds geen document beschikbaar was met een duidelijk overzicht van de (belangrijkste) oppervlaktedefecten slijtage en corrosie en anderzijds, omdat de ontwikkelingen in onder andere de nieuwe oplaslegeringen en oplasprocessen beperkingen (kunnen) stellen aan de uitvoering ervan. De in deze voorlichtingspublicatie genoemde slijtage- en corrosiefenomenen zijn die, welke het meeste voorkomen in de industrie. Deze belangrijke fenomenen worden in beknopte vorm behandeld. Doel van deze publicatie is dan ook basisinformatie te verschaffen over deze fenomenen en hoe ze te bestrijden.
DOCUMENT
Deze praktijkaanbevelingen, te hanteren bij het maken van lijmverbindingen voor GVK-buizen, zijn bedoeld als richtlijn voor het toezichthoudend personeel. Ze bevatten geen gedetailleerde voorschriften voor de uit te voeren werkzaamheden. Uitgangspunt bij deze aanbevelingen is dat het uitvoerend personeel de beschikking heeft over de werkvoorschriften van de leverancier.
DOCUMENT