Verslag van een onderzoek naar toegankelijkheid voor mensen met beperkingen in de welzijnssector in Amsterdam. Het gaat hierbij om mensen met een psychiatrische, verstandelijke, zintuiglijke en fysieke beperking en hun deelname aan activiteiten in de diverse welzijnsvoorzieningen. Aanleiding voor het onderzoek was de bezuinigingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De gemeente Amsterdam heeft een convenant opgesteld met afspraken waarmee de toegankelijkheid vergroot moet worden. Het onderzoek ‘Welzijn designed for all’ brengt de ontwikkelingen in zowel de fysieke als sociale de toegankelijkheid van welzijnsinstellingen in kaart. De drie centrale vragen in dit onderzoek aan de orde komen, zijn: 1)Dragen de afspraken in het convenant, resp. de Training Toegankelijkheid, uit het oogpunt van medewerkers en bezoekers bij aan het vergroten van de toegankelijkheid? 2) Kan door een grotere sociale toegankelijkheid van brede welzijnsorganisaties in Amsterdam een deel van de gevolgen van de pakketmaatregel AWBZ worden gecompenseerd? 3) Over welke competenties dienen (a.s.) professionals in het sociaal agogisch domein te beschikken om het reguliere aanbod ook bereikbaar en toegankelijk te maken/houden voor mensen met een beperking?
DOCUMENT
Een groot aantal hockeyclubs in Nederland biedt aangepaste hockeyfaciliteiten aan voor kinderen, jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking (G-hockey) of een lichamelijke beperking ( LG-hockey). Het doel van het aangepast hockey is mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking plezier en voldoening te laten beleven aan hockey- en spelactiviteiten. Het feit dat zij lid zijn van een "normale" sportvereniging met alle daarbij behorende activiteiten bevordert tevens de integratie en kan andere jeugdleden leren op een vanzelfsprekende manier met hun gehandicapte leeftijdgenoten om te gaan. In dit artikel willen we vertellen wat het is, hoe het begonnen is, welke hobbels er genomen moesten worden, hoe de gehandicapte sporters het hockeyen beleven, hoe de training en begeleiding geregeld is en hoe het G- en LG-hockey er nu landelijk en op clubniveau voor staat als voorbeeld van inclusie.
DOCUMENT
Kinderen met een minder zware lichamelijke beperking boeken vooruitgang als drijfmiddelen actief worden afgebouwd. Zij vinden het in het begin spannend maar kunnen zich vrijer en meer zelfredzaam gaan voelen.Het afbouwen van drijfmiddelen is niet bevorderlijk voor kinderen met een zwaardere lichamelijke beperking. De vaardigheid gaat niet vooruit en de kinderen voelden zich minder veilig en zelfstandig dan met drijfmiddelen.Er moet per kind gekeken worden naar wat de mogelijkheden zijn van het kind. Zelfs voor kinderen met een vergelijkbare beperking kan het voor het ene kind wel werken om met minder drijfmiddelen te werken en voor het andere kind niet.Bij het verminderen of weglaten van drijfmiddelen is meer hulp van begeleiders/docenten nodig. Ondanks dat het weglaten van drijfmiddelen meer leerresultaat tot gevolg kan hebben mag dit niet ten koste gaan van de veiligheid.Spelenderwijs lesgeven en het zorgen voor succeservaringen zijn voor deze doelgroep extra belangrijk. De docent kan extra succes boeken door de lessen meer spelenderwijs in te richten.
DOCUMENT
Parental involvement is a crucial force in children’s development, learning and success at school and in life [1]. Participation, defined by the World Health Organization as ‘a person’s involvement in life situations’ [2] for children means involvement in everyday activities, such as recreational, leisure, school and household activities [3]. Several authors use the term social participation emphasising the importance of engagement in social situations [4, 5]. Children’s participation in daily life is vital for healthy development, social and physical competencies, social-emotional well-being, sense of meaning and purpose in life [6]. Through participation in different social contexts, children gather the knowledge and skills needed to interact, play, work, and live with other people [4, 7, 8]. Unfortunately, research shows that children with a physical disability are at risk of lower participation in everyday activities [9]; they participate less frequently in almost all activities compared with children without physical disabilities [10, 11], have fewer friends and often feel socially isolated [12-14]. Parents, in particular, positively influence the participation of their children with a physical disability at school, at home and in the community [15]. They undertake many actions to improve their child’s participation in daily life [15, 16]. However, little information is available about what parents of children with a physical disability do to enable their child’s participation, what they come across and what kind of needs they have. The overall aim of this thesis was to investigate parents’ actions, challenges, and needs while enhancing the participation of their school-aged child with a physical disability. In order to achieve this aim, two steps have been made. In the first step, the literature has been examined to explore the topic of this thesis (actions, challenges and needs) and to clarify definitions for the concepts of participation and social participation. Second, for the purposes of giving breadth and depth of understanding of the topic of this thesis a mixed methods approach using three different empirical research methods [17-19], was applied to gather information from parents regarding their actions, challenges and needs.
DOCUMENT
Background: Burden of disease estimates are an important resource in public health. Currently, robust estimates are not available for the burn population. Our objectives are to adapt a refined methodology (INTEGRIS method) to burns and to apply this new INTEGRIS-burns method to estimate, and compare, the burden of disease of burn injuries in Australia, New Zealand and the Netherlands. Methods: Existing European and Western-Australian health-related quality of life (HRQL) datasets were combined to derive disability weights for three homogenous burn injury groups based on percentage total body surface area (%TBSA) burned. Subsequently, incidence data from Australia, New Zealand, and the Netherlands from 2010 to 2017 were used to compute annual non-fatal burden of disease estimates for each of these three countries. Non-fatal burden of disease was measured by years lived with disability (YLD). Results: The combined dataset included 7159 HRQL (EQ-5D-3 L) outcomes from 3401 patients. Disability weights ranged from 0.046 (subgroup <5% TBSA burned > 24 months post-burn) to 0.497 (subgroup > 20% TBSA burned 0-1 months post-burn). In 2017 the non-fatal burden of disease of burns for the three countries (YLDs/100,000 inhabitants) was 281 for Australia, 279 for New Zealand and 133 for the Netherlands. Conclusions: This project established a method for more precise estimates of the YLDs of burns, as it is the only method adapted to the nature of burn injuries and their recovery. Compared to previous used methods, the INTEGRIS-burns method includes improved disability weights based on severity categorization of burn patients; a better substantiated proportion of patients with lifelong disability based; and, the application of burn specific recovery timeframes. Information derived from the adapted method can be used as input for health decision making at both the national and international level. Future studies should investigate whether the application is valid in low- and middle- income countries.
DOCUMENT
In deze publicatie wordt verslag gedaan van een proefproject in Eindhoven. In 'Esc@ape: als je wereld kleiner wordt' is de afgelopen jaren gekxperimenteerd met technologie (computer/internet) bij chronisch zieke en lichamelijk gehandicapte vijftigplussers, met name om te ontdekken of eenzaamheid door middel van het gebruik van personal computer en internet kan worden verminderd. Het gaat daarbij om een experiment, omdat niet vooraf vaststond of welke effecten zich ook zouden voordoen. Het was bijvoorbeeld niet ondenkbaar dat verhoogde aandacht van de deelnemers voor wat er op het beeldscherm gebeurde schade toebrengt aan het nog bestaande sociale netwerk. En wat heb je aan tien chat-vrienden, als je daarmee dat ene sociale contact in de buurt verliest en er niemand meer voor je naar de apotheker om medicijnen kan gaan? Daarom is het project vanaf het begin van nabij gevolgd en zijn de effecten zorgvuldig in beeld gebracht. In deze publicatie worden zowel de details van de sociale interventie als de effecten en de leerpunten beschreven. Daarbij is bewust gekozen om geen hoera-verhaal te houden, maar om op objectieve wijze de bevindingen in beeld te brengen zodat ook door anderen van dit experiment geleerd kan worden.
DOCUMENT
De Zijlen is een organisatie die zich inzet voor zo’n 1000 mensen (kinderen, jongeren en volwassenen) met een verstandelijke beperking. Vanaf 2005 is bij De Zijlen een belangrijke verhuisbeweging gestart, waarbij cliënten met een verstandelijke beperking van het instellingsterrein “Sintmaheerdt” in Tolbert en “Groot Bronswijk” in Wagenborgen, verhuisd zijn naar kleinschaliger woonlocaties. Dit onderzoek is een vervolg op het onderzoek ”Op weg naar een nieuwe woning” (Emmens, van der Meulen, Wallenburg & Terpstra, 2010). In dit vervolgonderzoek zijn hierbij ook ervaringen van cliënten van Groot Bronswijk meegenomen. Bij De Zijlen vindt men het belangrijk dat iedere cliënt zijn of haar eigen plek inneemt in de maatschappij. Maatschappelijke participatie is een van de kernthema’s binnen De Zijlen. In de visie van De Zijlen worden verder als kernthema’s keuzevrijheid, privacy en relatievorming genoemd. Door het management van De Zijlen is aan het lectoraat Rehabilitatie van de Hanzehogeschool Groningen gevraagd om te onderzoeken welke resultaten deze verhuizingen hebben opgeleverd. In hoeverre heeft het deconcentratieproces geleid tot verbetering van de kwaliteit van leven en tot participatie in de wijk? In deze samenvatting komen achtereenvolgens de achtergrond, de onderzoeksvraag, de opzet van het onderzoek, de uitkomsten en de aanbevelingen aan bod.
DOCUMENT
Welzijnswerk is uiterst gevoelig voor trends, veranderingen en discussies. De vraag hoe je het sociaal leven van mensen tot op zekere hoogte kunt reguleren en versterken levert geen eenduidige antwoorden op. Voor gemeentes en gemeenschappen is één ding wel duidelijk, er zijn momenten dat je in actie moet komen, dat je iets moet doen. Soms vanwege het gevoel van solidariteit, bewogenheid, rechtvaardigheid soms omdat je mensen moet beschermen, omdat mensen bedreigd worden, omdat het minder prettig wordt om er te wonen. In het spel tussen burgers en overheden heeft het welzijnswerk een vaste plek gekregen. 'Vast' niet in de zin van een duidelijke positie of een sterk profiel maar wel als niet meer weg te denken, je komt het steeds weer tegen. Het werk is permanent in uitvoering ondanks alle trends, veranderingen en twijfels. Dat is een troostrijke gedachte voor werkers in de sector maar geen excuus om niet te zoeken naar een steviger profiel en grotere herkenbaarheid. Dat is ook het debat van vandaag. Ik zal in dit debat stelling nemen. Ik doe dit door eerst kort drie belangrijke ontwikkelingen die het welzijnswerk raken toe te lichten om daarna een profielschets te geven van een moderne maatschappelijke dienstverlening, waarvan het welzijnswerk deel uitmaakt.
DOCUMENT
Special Heroes heeft als doel om de beoefening van sportieve activiteiten door leerlingen in het speciaal onderwijs te bevorderen. Na een succesvolle pilot, hebben Gehandicaptensport Nederland, NOC*NSF en de Landelijke Vereniging voor Cluster 3-scholen (LVC3) vanaf 2009 het programma Special Heroes verder uitgerold. Om te evalueren hoe het programma is verlopen, is bij de start en aan het eind van de programmaperiode onderzoek uitgevoerd onder cluster 3-scholen van het speciaal onderwijs (SO en VSO). Deze scholen zijn gespecialiseerd in onderwijs aan leerlingen met een verstandelijke of lichamelijke handicap, een meervoudige handicap en aan langdurige zieke leerlingen. Dit rapport gaat in op de eindsituatie bij de cluster 3-scholen en hun leerlingen, zoals we vaststelden medio 2012 (1-meting). Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van vragenlijsten onder deelnemende scholen (n=34) en ouders/leerlingen (n=3.004). Daarnaast is kwalitatief onderzoek uitgevoerd bij tien scholen (interviews met vakleerkrachten, trainers, leerlingen en ouders) en bij programmamedewerkers van Special Heroes (7 bijeenkomsten). Tussentijds is een vragenlijst afgenomen onder sportaanbieders (n=136). Het rapport beschrijft de behaalde resultaten van Special Heroes op organisatieniveau en op het niveau van de einddoelgroep (cluster 3-leerlingen).
DOCUMENT
In dit rapport stelden we de vraag wat de gevolgen zijn van vermaatschappelijking van de zorg voor de informele zorg en de (mogelijke) rol van woonzorg- en woonservicezones hierin. Hierbij gingen we uit van vermaatschappelijking in brede zin waarbij de integratie van de cliënt in de samenleving centraal stond. Ook is gekeken naar welke andere praktijken - naast woonzorg- en woonservicezones - aansluiten bij vermaatschappelijking van de zorg en wat de gevolgen van deze ontwikkelingen zijn voor de competenties van de sociaal-agoog.
DOCUMENT