De zorg voor ouderen staat onder druk. Om de zorg uitvoerbaar, toegankelijk en betaalbaar te houden en bovenal persoonsgericht en kwalitatief op hoogwaardig niveau, is een andere manier van zorgen nodig, waarbij technologische hulpmiddelen een rol kunnen spelen. Hoe doen we dat op een manier die echt werkt? Rol van het technologische hulpmiddel Om tot anders zorgen te komen, kunnen we op drie speelvelden innovaties inzetten: ten behoeve van het voorkomen of het verplaatsen van zorg en voor het verbeteren van zorg en zorgrelaties (zie tabel 1). Deze categorieën zijn niet strikt gescheiden: zo kan monitoring op afstand van aandoeningen zoals COPD (een chronische obstructieve longziekte) en hartfalen niet alleen leiden tot succesvol verplaatsen van zorg, maar ook tot betere kwaliteit van de zorg en het voorkomen van (zwaardere) zorg.
LINK
In deze studie wordt krimp vanuit een demografische en een sociologische invalshoek benaderd. Wat doet krimp met het sociale leven in de regio? En hoe kun je krimp als breekijzer voor het moderniseren van de samenleving gebruiken? Het gaat niet alleen om de getallen, maar ook om de impact van krimp op de kernfuncties en instituties van onze samenleving: zijn er voldoende zorgvoorzieningen, kunnen de basisschool en het buurtcentrum nog blijven bestaan? Bevat enkele figuren en een literatuurlijst.
Docenten van Fontys Hogeschool Bedrijfsmanagement, Educatie en Techniek (BEnT) hebben geëxperimenteerd (Gorissen, 2014) met Flipping the Classroom in relatie tot de taxonomie van Bloom. Bij dit concept worden lage kennisniveaus uit deze taxonomie voor de les aangesproken en in de les worden hogere kennisniveaus aangesproken. Bij het herontwerp van hun lessen zijn docenten ondersteund door workshops, gegeven door Fontys Educatief Centrum (FEC). Het onderzoek geeft inzicht in de ervaringen van docenten als ze Flipping the Classroom toepassen en dient als input voor FEC zodat toekomstige workshops nog beter aansluiten bij behoeften van docenten. De hoofdvraag is: Wat zijn ervaringen van docenten en studenten van een HBO-instelling met het toepassen van de taxonomie van Bloom in relatie tot Flipping the Classroom? Hiervoor zijn drie deelonderzoeken uitgevoerd, te weten een kwalitatieve analyse van de lesvoorbereidingen en individuele interviews met docenten en een kwantitatief onderzoek onder studenten over de door hun gevolgde lessen via dit concept. Resultaten laten zien dat docenten het concept correct toepassen en ze hiervoor activerende werkvormen en ICT tools inzetten. Docenten zijn enthousiast over de toepassing ondanks dat herontwerp tijdrovend is. Studenten kenden het concept vooraf niet maar hérkenden het wel, zowel voorafgaand als in de les. Vanwege de lage respons onder studenten kan alleen een voorzichtige conclusie getrokken worden dat het concept bijdraagt aan betere verwerking van de leerstof en dat het vaker toegepast mag worden. De belangrijkste aanbevelingen zijn gericht op kennisdeling tussen docenten die dit concept (willen gaan) toepassen in het onderwijs en nader onderzoek naar de invloed op de leerprestaties van de studenten.
Naar schatting circa 250.000 jongeren en jongvolwassenen in Nederland met een licht verstandelijke beperking (12-30 jaar, IQ 50-85) denken en leven anders dan Nederlanders met een gemiddelde intelligentie. In een samenleving waarin concreet maken of verbouwen nauwelijks meer voorkomt, maar gericht is op diensten zijn ze in het nadeel. Ze hebben vaker een historie van falen op veel levensdomeinen en hebben in een steeds ingewikkelder wordende samenleving vaak hun leven lang zorg en begeleiding nodig. De huidige methodieken die door de hulpverlening worden gebruikt zijn volgens de beroepspraktijk ontoereikend. Ook HBO instellingen weten vooralsnog onvoldoende hoe zij studenten kunnen opleiden en voorbereiden om te werken met deze doelgroep. Hulpverleners en leerkrachten die deze jongeren en jongvolwassenen begeleiden en behandelen in de zorg en het onderwijs worden mede daarom vaak geconfronteerd met zeer ernstige agressie en crimineel gedrag. Dit leidt binnen instellingen en scholen vaak tot veel inzet van middelen en maatregelen en soms verwijdering van jongeren en cliënten. Deze aanvraag is erop gericht een nieuwe evidence-based vorm van begeleiding en behandeling voor jeugdigen en jong-volwassenen met een LVB in instellingen en binnen het speciaal onderwijs te ontwikkelen. Deze methodiek is gericht op het voorkomen van overschatten en overvragen en het verminderen agressie en crimineel gedrag, teneinde de ontwikkeling van levensvaardigheden en toekomstige integratie en participatie in de samenleving te verbeteren. Met drie hogescholen, twee universiteiten, beide Landelijke Kenniscentra LVB- en de Borg en met inzet van een groot aantal professionals, cliënten uit drie instellingen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, alsmede drie HBO-instellingen willen we met dit onderzoek, dat voortborduurt op voortschrijdend inzicht van vijf succesvolle Raak Publiek-projecten, een volgende stap zetten. Die stap moet ook in de toekomst alle Nederlandse kenniscentra, scholen en instellingen die zorg dragen voor kinderen en jongvolwassenen met LVB en het HBO met elkaar verbinden.
Steeds meer stakeholders in mode- en textielketens zien het belang van radicale veranderingen voor een duurzame en circulaire economie. Natuurlijke, hernieuwbare grondstoffen en afvalstromen uit de agrofoodsector vormen voor ontwerpers en industrie een kans producten te ontwikkelen binnen circulaire en lokaal georganiseerde waardeketens. Geïnspireerd door toekomstvisie ‘Nederland in 2120’ met veel ruimte voor ‘waterbouw’, onderzoeken we de mogelijkheden om in onbruik geraakte zeegrasgewassen (opnieuw) in te zetten voor duurzame textieltoepassingen. ArtEZ Future Makers heeft in gesprekken met praktijkpartners de vraag opgehaald hoe watergrassen weer als grondstof beschikbaar kunnen worden gemaakt voor duurzaam ontwerpen voor onder meer kleding, schoenen, interieur en meubels, mede o.b.v. historische en actuele kennis m.b.t. het telen, oogsten, verwerken en toepassen van watergewassen. Deze praktijkvraag is vertaald naar twee onderzoeksvragen: 1. Welke Europese en met name Nederlandse zeegrassen hebben de juiste eigenschappen om ze ecologisch en economisch duurzaam te telen, oogsten en te verwerken – al dan niet gecombineerd met andere duurzame materialen – tot grondstof voor textiele toepassingen? 2. Welke historische kennis van verwerking en toepassingen van zoet- en zoutwatergrassen in producten is (nog) beschikbaar en relevant voor het ontwikkelen van duurzame waardeketens voor consumentgoederen? Praktijkpartners zijn The Fieldwork Company, specialist in restoratie en teelt van zeegrassen en Jolijn Fiddelaers, duurzame ontwikkelaar van textiele producten voor diverse designlabels. Tapijtmuseum Genemuiden en Wageningen Universiteit & Research zijn als kennispartners betrokken. Het tapijtmuseum bezit kennis van verwerking van zoetwatergewassen voor producten en WUR onderzoekt de gewenste eigenschappen van zeegras voor textiele toepassingen. Onder begeleiding van enkele ontwerpers-onderzoekers zullen ontwerpstudenten experimenteren met zeegras. Beoogde projectresultaten zijn een wetenschappelijke rapport i.s.m. WUR, materiaalsamples en productproeven van zeegras, globale keten- en stakeholderanalyses voor kansrijke producten van zeegras en disseminatie- en netwerkactiviteiten t.b.v opzet vervolgonderzoek en uitbreiding consortium.