Concept cartoons (Naylor & Keogh, 1999, 2012; Naylor et al., 2007) worden vaak gebruikt om leerlingdenkbeelden te diagnosticeren en leerlingen aan het redeneren te krijgen met begrippen. Concept cartoons kunnen leerlingen ook aanzetten tot het bedenken van experimenten om het verschijnsel in de cartoon nader te onderzoeken en vervolgens de resultaten te gebruiken bij redeneren over dat verschijnsel. In zes lessen met drie concept cartoons onderzochten we in hoeverre basisschoolleerlingen zonder eerdere ervaring met praktisch werk in de wetenschap- en technieklessen in staat zijn experimenten te bedenken waarbij zij de resultaten gebruiken om hun argumenten te onderbouwen. Welke problemen doen zich daarbij voor? Het onderzoek werd uitgevoerd in een klas met 29 leerlingen van groep 7 in Amsterdam. Het onderwijsproces en de opbrengst werden gedocumenteerd door middel van video- en audio-opnames, observatieverslagen, individuele werkbladen en groepswerkbladen van de leerlingen. Het kost de leerlingen weinig moeite om experimenten te bedenken om het verschijnsel in de cartoon nader te onderzoeken, maar de onderzoeksvaardigheden die leerlingen daarbij nodig hebben ontbreken in meer of mindere mate. Bij de uitvoering worden de oorspronkelijke onderzoeksvraag van de kinderen zelf en het oorspronkelijke ontwerp van het experiment nogal eens vergeten, en leveren de experimenten andere kennis op dan bedoeld in de oorspronkelijke onderzoeksvraag. De cartoons bleken ook duidelijk te verschillen in hun potentie om productief onderzoek te genereren. De docent kan het gebruik van concept cartoons in de lessen op een hoger niveau brengen door zorgvuldig te overwegen wanneer welke cartoon te gebruiken en hoe de cartoon in te zetten om welke vaardigheden te ontwikkelen, maar ook door de discussie, het proces van het ontwerpen van de experimenten, het documenteren van resultaten in logboek of werkblad en het gebruiken van bewijsmateriaal in redeneringen te begeleiden en daarin leerlijnen uit te zetten.
MULTIFILE
Deze literatuurstudie heeft als doel antwoord te geven op de volgende vragen:1 Welke voor- en nadelen van geïntegreerd onderwijs worden vanuit de curriculumtheorie onderscheiden en in hoeverre zijn deze empirisch onderbouwd?2 Welke vormen van integratie zijn onder welke omstandigheden aanbevelenswaardig en welke voordelen kunnen daarvan worden verwacht?3 Welke eisen stelt een succesvolle integratie van schoolvakken aan houdingen, kennis en vaardigheden van docenten en aan schoolorganisaties?Daartoe zijn 140 empirische studies gebruikt. De belangrijkste conclusie is dat regelmatige geclaimde voordelen van geïntegreerd onderwijs niet empirisch bewezen zijn. De nadelen zijn evenmin aangetoond. Over de verschillende vormen van integratie kan worden gezegd, dat meer of minder integratie waarschijnlijk niet de juiste maatstaf is om de kwaliteit van een curriculum te beoordelen. Beter is het om te kijken naar de koppeling met onderwijsdoelen. Over de eisen aan docenten en schoolorganisaties is relatief veel bekend, omdat er uitgebreid is geëxperimenteerd met geïntegreerd onderwijs. Empirische evidentie over de resultaten ervan ontbreekt echter veelal. Een belangrijke aanbeveling van dit rapport is dan ook om niet over te gaan tot verplicht voorgeschreven geïntegreerd onderwijs in de vorm van leerdomeinen of leergebieden.
In november 2012 kregen alle brugklasleerlingen van het Leeuwarder Lyceum een iPad uitgereikt. Dit nieuwe ‘device’ is de aanjager van onderwijsvernieuwingen op het gebied van digitalisering van lesmateriaal. Sowijs volgde de implementatie van de iPad en vroeg zich af: hoe is het iPadgebruik na een half jaar? Hoe wordt de tablet gebruikt, welke verwachtingen liggen er en welke kansen zijn er voor de toekomst? Dit onderzoek is de volgende stap in onze reeks onderzoeken naar de implementatie van nieuwe kennismedia in het middelbaar en hoger onderwijs