Onderzoekscompetenties helpen professionals functioneren in de hedendaagse kennismaatschappij. Docenten spelen een centrale rol in het overbrengen van deze competenties, doordat zij in direct contact staan met de student. Het hbo zoekt daarom steeds meer de verbinding tussen onderwijs en onderzoek in de werkzaamheden van docenten. Dit onderzoek richt zich op deze verbinding door middel van een longitudinale analyse van competenties en taken in vacatureteksten van het hbo uit 2016, 2017 en 2018 (totale N=381). Uit de resultaten blijkt een overwegend negatief verband tussen onderwijs- en onderzoekscompetenties en taken gedurende alle jaren. Deze resultaten dragen bij aan de bewustwording van het hbo over haar vorderingen op het gebied van de verbinding tussen onderwijs en onderzoek.
DOCUMENT
In deze studie onderzoeken we de ontwikkelingstrajecten van hackers, op basis van zelfgerapporteerde web defacements. Tijdens een web defacement wordt ongewenst de inhoud van een website aangepast. In totaal hebben we 50.330 defacements van websites met een Nederlandse extensie (.nl websites) geanalyseerd, die door 3640 verschillende defacers zijn uitgevoerd tussen januari 2010 en maart 2017. Met behulp van trajectory-modellen kunnen er zes groepen defacers worden onderscheiden in de analyses: twee groepen chronische daders en vier groepen daders die slechts gedurende een korte periode defacements uitvoerden. Deze groepen verschillen ook van elkaar in hun motivaties en modus operandi. De groep hoogfrequente chronische daders bestaat uit minder dan 2% van de daders, maar is verantwoordelijk voor meer dan de helft van alle defacements. Het zou dan ook het meest efficiënt zijn wanneer toekomstige interventies zich met name richten op deze kleine groep chronische daders. Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn om de inhoudelijke boodschap van de web defacements te onderzoeken.
DOCUMENT
Vakoverstijgende competenties zoals analytisch, onderzoekend en reflectief vermogen zijn tegenwoordig nodig om als professional responsief te kunnen omgaan met een veranderlijke omgeving (Onderwijsraad, 2014). Daarom zoekt het hbo steeds meer de verbinding tussen onderwijs en onderzoek, waaronder in de centrale rol die docenten spelen in het (ontwikkelen van) onderwijs (Van der Rijst, 2013). Deze verbinding tussen onderwijs en onderzoek zou zichtbaar moeten zijn in de competenties en taken van docenten – en daarmee in de wervingspraktijk van het hbo. Momenteel is het onduidelijk of deze verbinding zichtbaar is in de huidige wervingspraktijk en of deze verbinding door de tijd heen intensiever is geworden – zoals aannemelijk is gezien de ontwikkelingen in het hbo.
DOCUMENT
Dit is alweer de vijfde editie van het congres Met het oog op behandeling. De afgelopen jaren hebben we gezien dat de maatschappelijke belangstelling voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) sterk toeneemt. Dit jaar is er zelfs een Interdepartementaal Beleidsonderzoek gedaan door diverse ministeries over de positie van mensen met een LVB in de Nederlandse samenleving. In het onderzoeksrapport wordt gepleit voor het verbeteren van de communicatie tussen algemene voorzieningen en deze burgers. Voor alle professionals in het brede sociaal domein wordt aanbevolen dat zij meer kennis en vaardigheden moeten hebben voor hun hulp- en dienstverlening aan mensen met een LVB. Dat geldt voor alle professionals in het sociaal domein en in het bijzonder voor professionals die werken voor cliënten met een LVB waarbij sprake is van ernstige gedragsproblematiek en psychische problemen. In dat geval moet je kunnen omgaan met ‘onbegrepen gedrag’ en agressie en wil je beschikken over de beste, actuele kennis op dat gebied.
DOCUMENT
Hoger onderwijsinstellingen investeren vaak fors in studentenmobiliteit en andere internationaliseringsactiviteiten die de ontwikkeling van interculturele competenties bij studenten moeten bevorderen. De verwachte meerwaarde van zulke projecten wordt vooral uitgedrukt in termen van carrièreperspectief, waarin interculturele competenties een centrale component vormen. Wat in veel internationaliseringsprojecten echter niet gebeurt, is nagaan in welke mate deze projecten ook echt het gewenste effect opleveren op de houding en het gedrag van de studenten. Vooral internationaliseringservaringen in verre bestemmingen vergen een substantiële investering van student en instelling, terwijl niet helemaal duidelijk is of studenten hierdoor ook daadwerkelijk intercultureel competenter worden. Mede om het leerrendement van internationalisering beter in kaart te brengen, is binnen Zuyd Hogeschool de Global Mind Monitor ontwikkeld, een kwantitatief meetinstrument dat zowel de effecten van internationalisering in eigen land als over de grenzen kan meten. In dit artikel gebruiken we recente data (2015-2016) van een eerste longitudinale pilot study bij 320 studenten met dit meetinstrument. Op basis van t-toetsen en meervoudige regressieanalyses onderzoeken we met name het belang van culturele afstand tot het gastland voor de ontwikkeling van interculturele competenties bij studenten. De analytische modellen bevestigen onze verwachting: hoe groter de culturele afstand tussen het thuisland en het gastland, hoe sterker het leereffect. Deze resultaten kunnen nuttige inzichten opleveren voor de verdere ontwikkeling van in internationalisering, zowel over de grens als ‘at home’.
DOCUMENT
Vanuit identiteitstheorieën richt dit onderzoek zich op de identiteitsontwikkeling van jongeren en het maken van keuzes, in het bijzonder de studiekeuze.
MULTIFILE
De JeugdzorgPlus is gericht op jongeren niet bereikbaar zijn voor lichtere vormen van hulpverlening en die zonder behandeling een risico voor zichzelf en hun omgeving vormen. Het ministerie van VWS en betrokken instellingen wilden, nu de JeugdzorgPlus ruim tien jaar bestaat, een onderzoek laten uitvoeren onder een grote groep jongeren die ten minste vijf jaar geleden zijn uitgestroomd uit de JeugdzorgPlus. Het onderzoek is deel van de longitudinale effectmonitor JeugdzorgPlus gericht op het verkrijgen van inzicht in de mate waarin jongeren profiteren van de geboden hulp en welke factoren een relatie hebben met de gemeten effecten. Het Verwey-Jonker Instituut en de Hogeschool Utrecht hebben onderzocht hoe het jeugdigen die tussen 2008 en 2013 in de JeugdzorgPlus hebben gezeten is vergaan. Het doel van dit onderzoek was het verkrijgen van inzicht in het welzijn van de jongeren: hoe gaat het nu met de jongeren, hoe kijken zij terug op hun verblijf in de JeugdzorgPlus en wat kunnen we van hen leren? Tevens dient het onderzoek als verkenning voor hoe JeugdzorgPlus instellingen op de langere termijn vorm en inhoud kunnen geven aan follow up onderzoek, waarbij ook de mogelijkheid voor het gebruik van CBS-gegevens en gegevens van gemeenten wordt bestudeerd. In totaal zijn 46 jeugdigen betrokken in diepteinterviews met behulp van de tijdlijn-methode. Aanbevelingen zijn geformuleerd op grond van deze interviews en rekening houdend met ontwikkelingen in de JeugdzorgPlus.
MULTIFILE
Hoofdstuk 5 in Vitale clubs voor sport en samenleving: kennis-bron voor de stimulering van vitale en open sportverenigingen. Over Nederlandse sportverenigingen bestaan twee verhalen. Het eerste verhaal gaat over de kracht van het verenigingsleven. Het aantal vrijwilligers behoort tot het hoogste in de wereld. Er is bijna geen land met zo veel voetbalclubs als Nederland. Wekelijks worden ruim dertigduizend voetbalwedstrijden gespeeld. Naar schatting zijn daar zo’n 2,5 miljoen spelers, begeleiders en toeschouwers bij aanwezig. Wie de wedstrijden bezoekt, kent het plezier en de passie van de deelnemers. Het tweede verhaal gaat over de teloorgang van de vereniging. Het aantal vrijwilligers mag dan hoog zijn, toch hebben veel clubs last van een tekort aan vrijwilligers. De betrokkenheid van de vrijwilligers is bovendien losser en vrijblijvender geworden. Agressie in de sport is weliswaar niet nieuw, maar mensen hebben wel het idee dat deze toeneemt. Tot slot hebben verenigingen door de gemeentelijke bezuinigingen vaker moeite het hoofd boven water te houden. Veel onderzoek naar verenigingen gaat over de vraag in hoeverre bovenstaande verhalen met cijfers kunnen worden onderbouwd (Bijl, Boelhouwer, Pommer, & Sonck, 2013; Breedveld, Kamphuis, & Tiessen-Raaphorst, 2008; Gemeente Den Haag, 2012; Gemeente Rotterdam, 2010; Romijn & Van Kalmthout, 2012; Stichting Waarborgfonds Sport SWS, 2014; Van Kalmthout, 2011; Van Kalmthout, De Jong, & Lucassen, 2009; Van Kalmthout & Romijn, 2011; Van Kalmthout & Van der Werff, 2013). In welke mate en op welke vlakken zijn verenigingen vitaal? Interessant is de aanpak van het Mulier Instituut (zie ook hoofdstuk 3), die het functioneren van verenigingen op het vlak van leden, kader, activiteiten en financiën, jaarlijks onderzoekt en zo over een langere termijn kan bekijken. Hoewel longitudinale gegevens zicht bieden op de ontwikkeling van de vitaliteit van Nederlandse sportverenigingen en op knelpunten daarbij, geven ze geen inzicht in hoe zaken eventueel kunnen worden verbeterd. De afgelopen twee jaar deden we daar vanuit het lectoraat Participatie en Maatschappelijke Ontwikkeling (PMO) van Hogeschool Utrecht wel onderzoek naar (Verhagen, 2014
MULTIFILE