In deze studie onderzoeken we de ontwikkelingstrajecten van hackers, op basis van zelfgerapporteerde web defacements. Tijdens een web defacement wordt ongewenst de inhoud van een website aangepast. In totaal hebben we 50.330 defacements van websites met een Nederlandse extensie (.nl websites) geanalyseerd, die door 3640 verschillende defacers zijn uitgevoerd tussen januari 2010 en maart 2017. Met behulp van trajectory-modellen kunnen er zes groepen defacers worden onderscheiden in de analyses: twee groepen chronische daders en vier groepen daders die slechts gedurende een korte periode defacements uitvoerden. Deze groepen verschillen ook van elkaar in hun motivaties en modus operandi. De groep hoogfrequente chronische daders bestaat uit minder dan 2% van de daders, maar is verantwoordelijk voor meer dan de helft van alle defacements. Het zou dan ook het meest efficiënt zijn wanneer toekomstige interventies zich met name richten op deze kleine groep chronische daders. Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn om de inhoudelijke boodschap van de web defacements te onderzoeken.
DOCUMENT
Vanuit identiteitstheorieën richt dit onderzoek zich op de identiteitsontwikkeling van jongeren en het maken van keuzes, in het bijzonder de studiekeuze.
MULTIFILE
Dit is alweer de vijfde editie van het congres Met het oog op behandeling. De afgelopen jaren hebben we gezien dat de maatschappelijke belangstelling voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) sterk toeneemt. Dit jaar is er zelfs een Interdepartementaal Beleidsonderzoek gedaan door diverse ministeries over de positie van mensen met een LVB in de Nederlandse samenleving. In het onderzoeksrapport wordt gepleit voor het verbeteren van de communicatie tussen algemene voorzieningen en deze burgers. Voor alle professionals in het brede sociaal domein wordt aanbevolen dat zij meer kennis en vaardigheden moeten hebben voor hun hulp- en dienstverlening aan mensen met een LVB. Dat geldt voor alle professionals in het sociaal domein en in het bijzonder voor professionals die werken voor cliënten met een LVB waarbij sprake is van ernstige gedragsproblematiek en psychische problemen. In dat geval moet je kunnen omgaan met ‘onbegrepen gedrag’ en agressie en wil je beschikken over de beste, actuele kennis op dat gebied.
DOCUMENT
Hoger onderwijsinstellingen investeren vaak fors in studentenmobiliteit en andere internationaliseringsactiviteiten die de ontwikkeling van interculturele competenties bij studenten moeten bevorderen. De verwachte meerwaarde van zulke projecten wordt vooral uitgedrukt in termen van carrièreperspectief, waarin interculturele competenties een centrale component vormen. Wat in veel internationaliseringsprojecten echter niet gebeurt, is nagaan in welke mate deze projecten ook echt het gewenste effect opleveren op de houding en het gedrag van de studenten. Vooral internationaliseringservaringen in verre bestemmingen vergen een substantiële investering van student en instelling, terwijl niet helemaal duidelijk is of studenten hierdoor ook daadwerkelijk intercultureel competenter worden. Mede om het leerrendement van internationalisering beter in kaart te brengen, is binnen Zuyd Hogeschool de Global Mind Monitor ontwikkeld, een kwantitatief meetinstrument dat zowel de effecten van internationalisering in eigen land als over de grenzen kan meten. In dit artikel gebruiken we recente data (2015-2016) van een eerste longitudinale pilot study bij 320 studenten met dit meetinstrument. Op basis van t-toetsen en meervoudige regressieanalyses onderzoeken we met name het belang van culturele afstand tot het gastland voor de ontwikkeling van interculturele competenties bij studenten. De analytische modellen bevestigen onze verwachting: hoe groter de culturele afstand tussen het thuisland en het gastland, hoe sterker het leereffect. Deze resultaten kunnen nuttige inzichten opleveren voor de verdere ontwikkeling van in internationalisering, zowel over de grens als ‘at home’.
DOCUMENT
BACKGROUNDS:Alcohol use among adolescents has become a major public health problem in the past decade and has large short- and long-term consequences on their health. The aim of this systematic review was to provide an overview of longitudinal cohort studies that have analyzed the association between the parent-child relationship (PCR) and change in alcohol use during adolescence.METHODS: A search of the literature from 1985 to July 2011 was conducted in Medline, PsycINFO, and EMBASE in order to identify longitudinal, general population studies regarding the influence of the PCR on alcohol use during adolescence. The studies were screened, and the quality of the relevant studies was assessed. A best-evidence synthesis was used to summarize the results.RESULTS: Twenty-eight relevant studies were identified. Five studies found that a negative PCR was associated with higher levels of alcohol use. Another seven papers only found this association for certain subgroups such as boys or girls, or a specific age group. The remaining sixteen studies did not find any association.CONCLUSIONS: We found weak evidence for a prospective association between the PCR and adolescent alcohol use. Further research to the association of the PCR with several types of alcohol use (e.g., initiation or abuse) and to the potential reversed causality of the PCR and alcohol use is required.
MULTIFILE
Er is in Beter Benutten nog veel behoefte aan bewijs van structurele gedragsveranderingen na aanleiding van ingezette maatregelen. In dit paper geven wij inzicht in het effect van het OV-stimuleringsproject Kom op! Neem het OV van Maastricht Bereikbaar. Wij vergelijken deelnemers van de actie die hebben deelgenomen na aanleiding van een tijdelijke verkeershinder met deelnemers die vanuit hun intrinsieke motivatie hebben gekozen om deel te nemen aan de actie. Met behulp van drie verschillende onderzoeksmethoden zijn de effecten van structurele gedragsverandering op de twee groepen onderzocht. Eén jaar na deelname is er een enquête afgenomen onder de deelnemers van Kom op! Neem het OV. Vervolgens zijn er telefonische interviews gehouden onder de non-respons groep van de enquête, om de kwaliteit van de enquête te waarborgen. Tenslotte beschikt Maastricht Bereikbaar ook over een uniek pannelbestand, waardoor het verschil tussen de twee groepen deelnemers ook middels een longitudinale regressieanalyse kan worden getoetst. Door de combinatie van de drie onderzoeksmethoden wordt de kans verkleind dat de verkregen resultaten beïnvloed zijn door deelnemers die strategisch of sociaal wenselijk hebben geantwoord. Dit maakt het huidige onderzoek uniek en betrouwbaar ten aanzien van de verkregen resultaten.
MULTIFILE
In hoeverre is er sprake van maatschappelijk draagvlak voor biovergisters? In dit onderzoek zijn publieke discussies over biovergisters in Noord-Nederland als uitgangspunt genomen. Op basis van deze discussies is gekozen voor het nader bestuderen van het draagvlak voor twee biovergisters die relatief veel in het nieuws geweest zijn: een agrarische biovergister die nabij de wijk Klinkenvlier in Coevorden staat en een industriële biovergister die geplaatst zou worden in Foxhol, maar mede door publiek protest niet geplaatst is. Longitudinale contextanalyses en discoursanalyses zijn uitgevoerd op basis van gepubliceerde teksten in online en offline media. Hiermee is het verloop van het debat dat in de media heeft plaatsgevonden in kaart gebracht, zijn de actoren die het debat domineren geïdentificeerd en zijn patronen in de communicatie beschreven. Hierna hebben we kwantitatief en kwalitatief onderzoek uitgevoerd onder omwonenden van de (plannen voor de) biovergisters. Uit de resultaten blijkt dat omwonenden de biovergisters als onbetrouwbare en gevaarlijke installaties construeren en dat zowel de initiatiefnemers als de overheid weinig vertrouwen genieten. Het draagvlak voor een gerealiseerde biovergister bleek bovendien sterk afhankelijk te zijn van ervaren stankoverlast. Hiernaast blijkt dat waargenomen procedurele en distributieve rechtvaardigheid, het verstrekken van hoogwaardige informatie en vertrouwen een belangrijke rol spelen in de acceptatie. Uit een discoursanalyse is gebleken dat een inhoudelijk debat over de wenselijkheid van biovergisters niet op gang gekomen is: omwonenden geven hun argumenten tegen, maar de overheid verwijst slechts naar regels en procedures die correct opgevolgd zijn. De exploitanten verwijzen eveneens naar regels en procedures en geven aan zich maximaal in te zetten om overlast te voorkomen. Het debat over de wenselijkheid van een biovergister, de plaatsing ervan en de bijdrage die een dergelijke installatie kan leveren aan het verduurzamen van de energievoorziening is niet op gang gekomen. Dit inhoudelijke debat dient gevoerd te worden om te kunnen bepalen of er voldoende draagvlak voor biovergisters is en of het eventueel gecreëerd kan worden.
DOCUMENT
OBJECTIVES: The development of children's motor competence (MC) from early to middle childhood can follow different courses. The purpose of this longitudinal study was to describe and quantify the prevalence of patterns of MC development from early to middle childhood and to identify undesirable patterns.DESIGN: The study used a longitudinal design. Data were collected in three consecutive years, between February 2020 (T0) and May 2022 (T2).METHODS: A total of 1128 typically developing Dutch children (50.2% male) between 4 and 6 years old at baseline (M = 5.35 ± 0.69 years) participated in this study. MC was measured with the Athletic Skills Track and converted into Motor Quotient (MQ) scores. To convert all individual MQ scores into meaningful patterns of MC development, changes in MQ categories were analyzed between the different timepoints.RESULTS: A total of 11 different developmental patterns were found. When grouping the different patterns, five undesirable patterns were found with 18.2% of the children, showing an undesirable pattern of MC development between T0 and T2. The patterns of motor development of the other children showed a normal or fluctuating course.CONCLUSIONS: There is a lot of variation in MC in early and middle childhood. A substantial percentage of young children showed undesirable MC developmental patterns emphasizing the need for early and targeted interventions.
DOCUMENT
The promotor was Prof. Erik Jan Hultink and copromotors Dr Ellis van den Hende en Dr R. van der Lugt. The title of this dissertation is Armchair travelling the innovation journey. ‘Armchair travelling’ is an expression for travelling to another place, in the comfort of one’s own place. ‘The innovation journey’ is the metaphor Van de Ven and colleagues (1999) have used for travelling the uncharted river of innovation, the highly unpredictable and uncontrollable process of innovation. This research study began with a brief remark from an innovation project leader who sighed after a long and rough journey: ‘had I known this ahead of time…’. From wondering ‘what could he have known ahead of time?’ the immediate question arose: how do such innovation journeys develop? How do other innovation project leaders lead the innovation journey? And could I find examples of studies about these experiences from an innovation project leader’s perspective that could have helped the sighing innovation project leader to have known at least some of the challenges ahead of time? This dissertation is the result of that quest, as we do know relatively little how this process of the innovation project leader unfolds over time. The aim of this study is to increase our understanding of how innovation project leaders lead their innovation journeys over time, and to capture those experiences that could be a source for others to learn from and to be better prepared. This research project takes a process approach. Such an approach is different from a variance study. Process thinking takes into account how and why things – people, organizations, strategies, environments – change, act and evolve over time, expressed by Andrew Pettigrew (1992, p.10) as catching “reality in flight”.
MULTIFILE
Er is sprake van een hoge werkdruk en stress bij veel docenten. Het docentenwelzijn is belangrijk om uitval van docenten te voorkomen, maar hangt ook samen met het studentenwelzijn. Er zijn wetenschappelijk bewezen voordelen van mindfulness op het welzijn. Er zijn echter veel verschillende toepassingen van mindfulness, waardoor de effectiviteit contextafhankelijk is. Daarom is het relevant om te onderzoeken wat de opbrengsten van een specifieke mindfulness interventie op docenten in het hoger onderwijs zijn. In dit longitudinale praktijkgerichte onderzoek wordt ingegaan op in hoeverre het volgen van een 8- weekse mindfulness training invloed heeft op het welzijn en de werkstress van docenten en welke veranderingen docenten ervaren tijdens hun werk na het volgen van deze training. Deze inzichten zijn verkregen op basis van een survey, afgenomen voorafgaand (n=21) en na afloop (n=15) van de training. Aanvullend hierop zijn diepte-interviews (n=11) afgenomen. Uit zowel de survey- als interviewresultaten blijkt dat mindfulness kan bijdragen aan het verminderen van werkstress bij docenten. Het blijkt dat docenten vooral baat hebben bij de bewustwording van het voelen van stress en hoe zich dat lichamelijk uit. Ook het kritisch leren toetsen van eigen gedachten en emoties blijkt waardevol te zijn bij het omgaan met werkstress en draagt uiteindelijk bij aan een meer helpende, of mildere mindset. Verder blijken de praktische handvatten die tijdens de training worden aangereikt een nuttige toevoeging te zijn om tijdens de dagelijkse routines te worden ingebed. Tot slot geven de docenten aan dat de verlaging van werkstress ook doorwerkt tijdens het contact met studenten. Doordat ze zich meer ontspannen en rustiger voelen en zich meer bewust zijn van hun emoties en gedachten, hebben ze meer aandacht voor de student. Ook werd de verbondenheid meten herkenning bij collega’s als een meerwaarde van de training gezien.Uit dit onderzoek blijkt dat mindfulness kan bijdragen aan het verminderen van werkstress bij docenten. Wel is van belang om in het achterhoofd te houden dat docenten over het algemeen veel werkstress ervaren en het niet voor iedere docent en voor iedere situatie de oplossing is. Door aandacht te hebben voor docentenwelzijn is er indirect ook aandacht voor studentenwelzijn
DOCUMENT