In hoeverre is er sprake van maatschappelijk draagvlak voor biovergisters? In dit onderzoek zijn publieke discussies over biovergisters in Noord-Nederland als uitgangspunt genomen. Op basis van deze discussies is gekozen voor het nader bestuderen van het draagvlak voor twee biovergisters die relatief veel in het nieuws geweest zijn: een agrarische biovergister die nabij de wijk Klinkenvlier in Coevorden staat en een industriële biovergister die geplaatst zou worden in Foxhol, maar mede door publiek protest niet geplaatst is. Longitudinale contextanalyses en discoursanalyses zijn uitgevoerd op basis van gepubliceerde teksten in online en offline media. Hiermee is het verloop van het debat dat in de media heeft plaatsgevonden in kaart gebracht, zijn de actoren die het debat domineren geïdentificeerd en zijn patronen in de communicatie beschreven. Hierna hebben we kwantitatief en kwalitatief onderzoek uitgevoerd onder omwonenden van de (plannen voor de) biovergisters. Uit de resultaten blijkt dat omwonenden de biovergisters als onbetrouwbare en gevaarlijke installaties construeren en dat zowel de initiatiefnemers als de overheid weinig vertrouwen genieten. Het draagvlak voor een gerealiseerde biovergister bleek bovendien sterk afhankelijk te zijn van ervaren stankoverlast. Hiernaast blijkt dat waargenomen procedurele en distributieve rechtvaardigheid, het verstrekken van hoogwaardige informatie en vertrouwen een belangrijke rol spelen in de acceptatie. Uit een discoursanalyse is gebleken dat een inhoudelijk debat over de wenselijkheid van biovergisters niet op gang gekomen is: omwonenden geven hun argumenten tegen, maar de overheid verwijst slechts naar regels en procedures die correct opgevolgd zijn. De exploitanten verwijzen eveneens naar regels en procedures en geven aan zich maximaal in te zetten om overlast te voorkomen. Het debat over de wenselijkheid van een biovergister, de plaatsing ervan en de bijdrage die een dergelijke installatie kan leveren aan het verduurzamen van de energievoorziening is niet op gang gekomen. Dit inhoudelijke debat dient gevoerd te worden om te kunnen bepalen of er voldoende draagvlak voor biovergisters is en of het eventueel gecreëerd kan worden.
Tijdens de Master Ontwerpen van Eigentijds Leren (MOVEL) verbinden studenten de opleiding met onderzoek in hun eigen praktijk, waarbij personaliseren van leren met inzet van ict een essentiële plaats inneemt. Hierbij speelt stuurkracht een belangrijke rol en binnen de opleiding is er dan ook aandacht voor het ontwikkelen hiervan. Onder stuurkracht verstaan we het bewust uitoefenen van invloed, keuzes maken of een houding aannemen in een specifieke situatie die invloed heeft op het werk van leraren binnen de school of daarbuiten en/of op hun professionele identiteit (Oolbekkink, 2018). Om de impact van de master op de ontwikkeling van de stuurkracht van studenten en de impact daarvan op de beroepspraktijk te volgen, is binnen de Academie Educatie een longitudinaal onderzoek gestart waarbij meerdere cohorten studenten gedurende een periode van vier jaar worden gevolgd. De focus ligt op het werken aan het innovatievraagstuk en de impact ervan in de school en op het verkrijgen van meer inzicht in de ontwikkeling van studenten tijdens en na de master. De onderzoeksvragen zijn: 1. Welke impact heeft de MOVEL-student op de onderwijsinnovatie met ict in de onderwijspraktijk op school/in de onderwijsinstelling tijdens en na afloop van de MOVEL? 2. Wat is kenmerkend voor de (ontwikkeling van de) stuurkracht van studenten tijdens en na afloop van de MOVEL? 3. Welke factoren belemmeren en bevorderen de stuurkracht van studenten in de opleidingspraktijk en de onderwijspraktijk tijdens en na afloop van de MOVEL? Deze eerste rapportage over het longitudinale onderzoek heeft betrekking op de studenten uit cohort 1, die in 2019-2020 zijn gestart met de opleiding. Aan dit onderzoek hebben tien studenten en zeven schoolleiders deelgenomen. De studenten zijn allen werkzaam in het basisonderwijs. Drie van de studenten nemen met hun school deel aan de iXperium Onderzoekswerkplaats Gepersonaliseerd leren met ict PO en hebben hun activiteiten voor de MOVEL hierop afgestemd.
LINK
Adolescenten brengen steeds meer vrije tijd door met het spelen van games en bevinden zich mede daardoor in een hybride leefwereld. Deze relatief nieuwe wereld brengt nieuwe uitdagingen mee rondom identiteitsontwikkeling en psychosociaal welzijn; voor gamende adolescenten zelf, maar ook hun (professionele) opvoeders. Wij onderzoeken de relatie tussen gamen, identiteitsontwikkeling en psychosociaal welzijn en de rol die (professionele) opvoeders hierin hebben.Doel Op dit moment ontbreekt kennis over de relatie tussen gamen, identiteitsontwikkeling en psychosociaal welzijn van adolescenten en is het onder andere lastig om handvatten voor (professionele) opvoeders te ontwikkelen. Handvatten kunnen helpen om beter aan te sluiten bij de leefwereld en behoeftes van gamende adolescenten. De resultaten van dit onderzoek kunnen bijdragen aan een positieve (sociale) identiteitsontwikkeling van gamende adolescenten in een hybride wereld. Resultaten Het promotieonderzoek gaat verschillende wetenschappelijke publicaties opleveren. We vertalen onze resultaten samen met professionals, opvoeders en adolescenten naar praktische handvatten voor (professionele) opvoeders. De betrokken praktijkpartners en opleidingen geven deze wetenschappelijk onderbouwde inzichten en handvatten een passende plaats in hun curricula en werkwijzen. Looptijd 01 september 2022 - 01 september 2026 Aanpak Dit promotieonderzoek heeft een praktijkgericht, mixed-methods design. Voor de kwantitatieve analyse maken we gebruik van longitudinale data van het Digital Youth project van Universiteit Utrecht. De kwalitatieve data wordt verzameld door symbolic netnography (een digitale variant van etnografisch onderzoek), interviews en participerende observaties met adolescenten en (professionele) opvoeders. In samenspraak met adolescenten en (professionele) opvoeders worden deze inzichten vertaald naar praktische handvatten.
Basisscholen van samenwerkingsverbanden RIBA en BLICK op onderwijs en ScholenNetwerk BSI verenigen zich in hun zorgen over problematische vriendschapsdynamieken tussen bovenbouwmeisjes en de negatieve impact op hun emotioneel welzijn en schoolfunctioneren. Schoolprofessionals en ouders zien dat sommige meisjesvriendschappen worden gekenmerkt door weinig onderling vertrouwen, weinig stabiliteit en ruzies. Zij zijn verontrust over de negatieve emoties die deze vriendschapsdynamieken bij meisjes veroorzaken. Het baart hen zorgen dat sommige meisjes deze emoties vervolgens excessief bespreken met vriendinnen (co-rumineren), wat hun emotioneel welzijn en schoolfunctioneren verder aantast. Dochters van ouders met een chronische fysieke beperking lijken deze vriendschapsproblematiek bovengemiddeld te ervaren. Schoolprofessionals ervaren ernstige handelingsverlegenheid bij het voorkomen en doorbreken van dit negatieve ontwikkelpad. Zij missen een interventieprogramma waarmee meisjes systematisch en effectief begeleid kunnen worden bij het opbouwen en onderhouden van positieve vriendschapsrelaties. Met voorliggend project werken we aan dit interventieprogramma. Via (1) analyses op bestaande data verkrijgen wij eerste inzichten in verbanden tussen vriendschapsdynamieken, emotioneel welzijn en schoolfunctioneren bij bovenbouwmeisjes. Met (2) een dagboekstudie brengen wij de aard van real-life en online vriendschapsdynamieken tussen bovenbouwmeisjes in kaart. Middels (3) een longitudinale observatiestudie onder vriendinnenkoppels observeren wij microprocessen van co-rumineren. In deelstudies 2 en 3 toetsen wij verbanden met emotioneel welzijn en schoolfunctioneren. We includeren hiertoe een potentieel hoog-risicogroep (dochters van ouders met fysieke beperking) en gemiddeld-risicogroep (dochters van ouders zonder beperking). We (4a) benutten de resultaten van deze deelstudies om via co-creatie/co-design tussen wetenschappelijk-klinische experts, schoolprofessionals, ouders en meisjes een gepersonaliseerd, blended eHealth interventieprogramma te ontwikkelen. We (4b) ondersteunen scholen bij de implementatie van dit programma en (5) onderzoeken de gebruiksvriendelijkheid en effectiviteit middels een Cluster Randomized Trial. De onderzoeksresultaten worden ingebed in de curricula van betrokken opleidingsinstituten en worden via een Kennisknooppunt en aangesloten Academische Werkplaatsen, Centrum voor Jeugd en Gezin en patiëntenorganisaties landelijk toegankelijk en toepasbaar gemaakt voor basisscholen.
Door de corona-maatregelen lopen 1. de afronding van het lectoraat Narratieve Professionele Identiteit (juni 2021) en 2. de ontwikkeling van onderzoeksscholen binnen partnerschappen van Hogeschool KPZ, vertraging op. Beide projecten dragen bij aan de versterking van de kennisinfrastructuur van praktijkgericht onderzoek. 1. Afronding lectoraat. Extra onderzoekscapaciteit is nodig om de verzamelde data te analyseren en nieuwe data in 2020 te verzamelen en te analyseren gericht op het longitudinale onderzoek. Aangezien het wellicht niet mogelijk is om een grote afrondende conferentie te organiseren, wordt een uitgebreide conferentiebundel gemaakt, die open access beschikbaar komt op de digitale infrastructuur van Hogeschool KPZ. De lectoraatskennis over de fasering van de professionele identiteit van aankomende leraren en de begeleiding daarvan door lerarenopleiders met een doorwerking naar de curricula in de opleidingen komt breed beschikbaar. Zo krijgen de partnerschappen in de regio en binnen Radianthandvatten om (aanstaande) leraren op te leiden en in de praktijk te professionaliseren tot onderwijsprofessionals met een sterke professionele identiteit. 2. Ontwikkeling onderzoeksscholen. Hogeschool KPZ werkt aan de transitie van academische opleidingsscholen en opleidingsscholen naar onderzoeksscholen. De invoering van dit nieuwe concept van onderzoeksschool vraagt extra capaciteit in de vorm van een projectleider die met de partnerschappen Samen Opleiden & Professionaliseren het concept verder uitwerkt op minimaal vijf regionale scholen, de onderzoekscultuur in beeld brengt, samen met de scholen onderzoekt welke professionalisering op het gebied van evidence-informed werken wenselijk is en verkent wat de toegevoegde waarde van een onderzoeksschool is. Daarnaast wordt binnen de scholen van de partnerschappen een professionele leergemeenschap van gecertificeerde onderzoekscoördinatoren opgericht, in de vorm van een kenniskring werkveld onderzoek. Hierin worden kennisproducten ontwikkeld op het gebied van praktijkgericht ontwerponderzoek voor onderzoeksscholen. De onderzoeksscholen maken deel uit van een stevige kennisinfrastructuur in de regio, waarin evidence-informed kennisproducten ontwikkeld worden, met doorwerking naar andere (partner)opleidingsscholen.