In deze studie onderzoeken we de ontwikkelingstrajecten van hackers, op basis van zelfgerapporteerde web defacements. Tijdens een web defacement wordt ongewenst de inhoud van een website aangepast. In totaal hebben we 50.330 defacements van websites met een Nederlandse extensie (.nl websites) geanalyseerd, die door 3640 verschillende defacers zijn uitgevoerd tussen januari 2010 en maart 2017. Met behulp van trajectory-modellen kunnen er zes groepen defacers worden onderscheiden in de analyses: twee groepen chronische daders en vier groepen daders die slechts gedurende een korte periode defacements uitvoerden. Deze groepen verschillen ook van elkaar in hun motivaties en modus operandi. De groep hoogfrequente chronische daders bestaat uit minder dan 2% van de daders, maar is verantwoordelijk voor meer dan de helft van alle defacements. Het zou dan ook het meest efficiënt zijn wanneer toekomstige interventies zich met name richten op deze kleine groep chronische daders. Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn om de inhoudelijke boodschap van de web defacements te onderzoeken.
DOCUMENT
BACKGROUNDS:Alcohol use among adolescents has become a major public health problem in the past decade and has large short- and long-term consequences on their health. The aim of this systematic review was to provide an overview of longitudinal cohort studies that have analyzed the association between the parent-child relationship (PCR) and change in alcohol use during adolescence.METHODS: A search of the literature from 1985 to July 2011 was conducted in Medline, PsycINFO, and EMBASE in order to identify longitudinal, general population studies regarding the influence of the PCR on alcohol use during adolescence. The studies were screened, and the quality of the relevant studies was assessed. A best-evidence synthesis was used to summarize the results.RESULTS: Twenty-eight relevant studies were identified. Five studies found that a negative PCR was associated with higher levels of alcohol use. Another seven papers only found this association for certain subgroups such as boys or girls, or a specific age group. The remaining sixteen studies did not find any association.CONCLUSIONS: We found weak evidence for a prospective association between the PCR and adolescent alcohol use. Further research to the association of the PCR with several types of alcohol use (e.g., initiation or abuse) and to the potential reversed causality of the PCR and alcohol use is required.
MULTIFILE
Hoger onderwijsinstellingen investeren vaak fors in studentenmobiliteit en andere internationaliseringsactiviteiten die de ontwikkeling van interculturele competenties bij studenten moeten bevorderen. De verwachte meerwaarde van zulke projecten wordt vooral uitgedrukt in termen van carrièreperspectief, waarin interculturele competenties een centrale component vormen. Wat in veel internationaliseringsprojecten echter niet gebeurt, is nagaan in welke mate deze projecten ook echt het gewenste effect opleveren op de houding en het gedrag van de studenten. Vooral internationaliseringservaringen in verre bestemmingen vergen een substantiële investering van student en instelling, terwijl niet helemaal duidelijk is of studenten hierdoor ook daadwerkelijk intercultureel competenter worden. Mede om het leerrendement van internationalisering beter in kaart te brengen, is binnen Zuyd Hogeschool de Global Mind Monitor ontwikkeld, een kwantitatief meetinstrument dat zowel de effecten van internationalisering in eigen land als over de grenzen kan meten. In dit artikel gebruiken we recente data (2015-2016) van een eerste longitudinale pilot study bij 320 studenten met dit meetinstrument. Op basis van t-toetsen en meervoudige regressieanalyses onderzoeken we met name het belang van culturele afstand tot het gastland voor de ontwikkeling van interculturele competenties bij studenten. De analytische modellen bevestigen onze verwachting: hoe groter de culturele afstand tussen het thuisland en het gastland, hoe sterker het leereffect. Deze resultaten kunnen nuttige inzichten opleveren voor de verdere ontwikkeling van in internationalisering, zowel over de grens als ‘at home’.
DOCUMENT
Dit is alweer de vijfde editie van het congres Met het oog op behandeling. De afgelopen jaren hebben we gezien dat de maatschappelijke belangstelling voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) sterk toeneemt. Dit jaar is er zelfs een Interdepartementaal Beleidsonderzoek gedaan door diverse ministeries over de positie van mensen met een LVB in de Nederlandse samenleving. In het onderzoeksrapport wordt gepleit voor het verbeteren van de communicatie tussen algemene voorzieningen en deze burgers. Voor alle professionals in het brede sociaal domein wordt aanbevolen dat zij meer kennis en vaardigheden moeten hebben voor hun hulp- en dienstverlening aan mensen met een LVB. Dat geldt voor alle professionals in het sociaal domein en in het bijzonder voor professionals die werken voor cliënten met een LVB waarbij sprake is van ernstige gedragsproblematiek en psychische problemen. In dat geval moet je kunnen omgaan met ‘onbegrepen gedrag’ en agressie en wil je beschikken over de beste, actuele kennis op dat gebied.
DOCUMENT
OBJECTIVE: To examine the association between sucking patterns and the quality of fidgety movements in preterm infants.STUDY DESIGN: We studied the sucking patterns and fidgety movements of 44 preterm infants (gestational age <35 weeks) longitudinally from 34 weeks' postmenstrual age up to 14 weeks postterm. We used the Neonatal Oral-Motor Assessment Scale during feeding and scored the sucking patterns as normal or abnormal. Abnormal sucking patterns were categorized into arrhythmic sucking and uncoordinated sucking. At 14 weeks postterm, we scored the quality of fidgety movements from videotapes as normal, abnormal, or absent.RESULTS: The postmenstrual age at which sucking patterns became normal (median, 48 weeks; range, 34 to >50 weeks) was correlated with the quality of fidgety movements (Spearman ρ = -0.33; P = .035). The percentage per infant of normal and uncoordinated sucking patterns was also correlated with the quality of fidgety movements (ρ = 0.31; P = .048 and ρ = -0.33; P = .032, respectively). Infants with uncoordinated sucking patterns had a higher rate of abnormal fidgety movements (OR, 7.5; 95% CI, 1.4-40; P = .019).CONCLUSION: The development of sucking patterns in preterm infants was related to the quality of fidgety movements. Uncoordinated sucking patterns were associated with abnormal fidgety movements, indicating that uncoordinated sucking, swallowing, and breathing may represent neurologic dysfunction.
DOCUMENT
Met dit onderzoek is getracht een indruk te krijgen van de overtuigingen die er in de praktijk bestaan ten aanzien van effectief ingrijpen om de ontwikkeling van ernstig crimineel gedrag in de adolescentie te voorkomen. Bij dit onderzoek is aan alle kanten de breedte opgezocht. Er is gekeken naar een brede range van factoren die van invloed zijn op een antisociale ontwikkeling en naar een heel scala aan inter-venties dat hierop aan kan grijpen. Dit heeft een breed overzicht van mogelijke aangrijpingspunten en daarop aansluitende, beschikbare interventies opgeleverd. De bij de praktijk opgehaalde resultaten dui-den op grote overeenstemming tussen respondenten over de prioritering van beschikbare interventies. Daarbij zien de respondenten duidelijk meerwaarde, voor de gehele ontwikkelingsperiode, in het ver-sterken van goed opgroeien (universele preventie) nog vóór er sprake is van problematisch antisociaal of delictgedrag. In grote lijnen zijn respondenten het ook eens over het inzetten van interventies gericht op het bijsturen in reactie op zorgwekkende signalen (primaire preventie) of op het stoppen en ombui-gen van delictgedrag (secundaire preventie). Wel is de mate van overeenstemming daarvoor iets min-der groot dan bij universele preventie. Praktijkprofessionals, onderzoekers en ervaringsdeskundigen sluiten met hun keuze voor deze interventies vooral aan bij interventies gericht op Familie, Kind en School om bijtijds in te grijpen op een antisociale ontwikkeling. Voor het bij bewoners versterken van gedeelde opvattingen rondom prosociaal gedrag in hun buurt is minder support, maar in de literatuur zijn er duidelijke aanwijzingen die het belang ervan onderschrijven. Tenslotte toont de literatuurstudie de meerwaarde om interventies multimodaal in te zetten, maar de wijze waarop dit het meest effectief is vraagt om aanvullend onderzoek. De resultaten van dit onderzoek bieden houvast voor beleidskeuzes, zowel landelijk als meer regionaal en lokaal. In respons op gesignaleerde problemen kan als eerste stap, met de praktijkprofessionals, lo-kaal informatie verzameld worden over: • beschikbare interventies voor 0-15 jarigen, gericht op Kind, Familie, School en Buurtfactoren op de verschillende preventieniveaus; • de wijze waarop deze interventies gecombineerd en multimodaal ingezet kunnen worden, best passend bij gesignaleerde problemen. • de keuze van interventies die ingezet kunnen worden als een antisociale ontwikkeling persistent en in toenemende mate ernstig blijkt te zijn. Ook kan er meer kennis opgedaan worden in het combineren van erkende interventies met ondersteunende vormen van advies, belangenbehartiging en begeleiding op dagelijkse stress verhogende om-standigheden. Beperkingen van het onderzoek liggen in: • de brede spreiding van respondenten waardoor zij als beroep of functie niet representatief zijn; • de beknopte vertaalslag van de interventies naar vragen in het Delphi-onderzoek die respondenten ruimte bood tot interpretatie; • de beperkte mate waarin respondenten op elkaars uitslag konden reageren.
DOCUMENT
Marnix Eysink Smeets constateert dat de veiligheidsbeleving van het publiek al langer hoog op de politieke agenda staat. Criminologisch onderzoek op dit terrein heeft veel inzichten opgeleverd in operationalisering, meetmethoden en determinanten van angst voor criminaliteit. Maar over mechanismen, trends, effecten en beïnvloedbaarheid is veel minder bekend. Daarnaast valt op dat veel onderzoekers eenzijdig gericht zijn op de ‘traditionele’ angst voor criminaliteit, terwijl zich inmiddels nieuwe misdrijven en dreigingen hebben gemanifesteerd.
DOCUMENT
Vanuit identiteitstheorieën richt dit onderzoek zich op de identiteitsontwikkeling van jongeren en het maken van keuzes, in het bijzonder de studiekeuze.
MULTIFILE
In 2025-2026 zal er een landelijke peiling plaatsvinden naar kennis en vaardigheden en het onderwijsleerproces bij Engels in het basisonderwijs. Hierbij wordt zowel het huidige niveau van de Engelse taalvaardigheid aan het einde van groep 8 - wat kennen en kunnen leerlingen op het gebied van Engels - alsmede de kwaliteit van het onderwijsleerproces in kaart gebracht. Het betreft een brede peiling in het reguliere basisonderwijs in Nederland, het speciaal (basis)onderwijs maakt geen onderdeel uit van deze peiling. Ter voorbereiding op de aankomende peiling (Peil.Engels einde basisonderwijs) is in opdracht van de Inspectie van het Onderwijs en het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) een literatuurstudie uitgevoerd naar evidentie uit nationaal en internationaal onderzoek over kenmerken van effectief onderwijs op het gebied van Engels in het basisonderwijs. Het doel van deze literatuurstudie is om een overzicht te geven van factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van de Engelse taalvaardigheid van basisschoolleerlingen. Het gaat hierbij zowel om het inzichtelijk maken van domeinspecifieke kenmerken van goed vreemdetalenonderwijs, als om meer algemene kenmerken van goed (taal)onderwijs op het niveau van de leerkracht, het curriculum en het schoolbeleid. Denk hierbij aan algemeen pedagogische kwaliteiten van leerkrachten en/of taaldocenten en kenmerken van effectief taalbeleid als randvoorwaarden voor goed onderwijs in het schoolvak Engels. Daarnaast brengen we een aantal leerling- en buitenschoolse kenmerken in kaart die potentieel invloed hebben op de taalvaardigheidsontwikkeling in een schoolse context. Deze literatuurstudie is een aanvulling op de domeinbeschrijving ten behoeve van Peil.Engels einde basisonderwijs zoals opgesteld door SLO (Moonen, 2023). Deze domeinbeschrijving beschrijft de wettelijke kaders van het beoogde curriculum voor Engels in het basisonderwijs. Dit richt zich op de kerndoelen oftewel aanbodsdoelen: wat leerkrachten moeten aanbieden in hun onderwijs Engels en wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het gebied van Engelse taalvaardigheden aan het einde van het basisonderwijs. In de domeinbeschrijving is daarnaast ook aandacht voor de uitvoering van dit curriculum, dus de manier waarop het onderwijs Engels in de praktijk vaak vorm krijgt. De uitkomsten van deze literatuurstudie bieden concrete aanknopingspunten voor aspecten van het Engels onderwijs waarop scholen, leerkrachten en leerlingen bevraagd kunnen worden in het peilingsonderzoek. Denk hierbij aan de positionering van het (schoolvak) Engels in het curriculum, de startleeftijd waarop leerlingen Engels krijgen aangeboden en het hanteren van een communicatieve aanpak. Daarnaast beogen we met dit literatuuronderzoek naar de kenmerken van effectief onderwijs Engels in het basisonderwijs een bruikbaar kader te bieden voor de (door)ontwikkeling van vragenlijsten en observatie- en andere onderzoeksinstrumenten waarmee het huidige onderwijsleerproces voor het onderwijs Engels in het peilingsonderzoek in het basisonderwijs op een valide en transparante manier geëvalueerd kan vreemdetaworden.
DOCUMENT
OBJECTIVES: The development of children's motor competence (MC) from early to middle childhood can follow different courses. The purpose of this longitudinal study was to describe and quantify the prevalence of patterns of MC development from early to middle childhood and to identify undesirable patterns.DESIGN: The study used a longitudinal design. Data were collected in three consecutive years, between February 2020 (T0) and May 2022 (T2).METHODS: A total of 1128 typically developing Dutch children (50.2% male) between 4 and 6 years old at baseline (M = 5.35 ± 0.69 years) participated in this study. MC was measured with the Athletic Skills Track and converted into Motor Quotient (MQ) scores. To convert all individual MQ scores into meaningful patterns of MC development, changes in MQ categories were analyzed between the different timepoints.RESULTS: A total of 11 different developmental patterns were found. When grouping the different patterns, five undesirable patterns were found with 18.2% of the children, showing an undesirable pattern of MC development between T0 and T2. The patterns of motor development of the other children showed a normal or fluctuating course.CONCLUSIONS: There is a lot of variation in MC in early and middle childhood. A substantial percentage of young children showed undesirable MC developmental patterns emphasizing the need for early and targeted interventions.
DOCUMENT